De nieuwe Vestdijk

Boeken etc

Tirza
Arnon Grunberg
Nijgh & Van Ditmar

De werklust van Arnon Grunberg is verbazingwekkend. Hij schrijft elke twee jaar wel een dikke roman en daarnaast publiceert hij met grote regelmaat essays en andersoortige geschriften, om over zijn wekelijkse columns nog maar te zwijgen. Dat hij ook nog de tijd heeft om als voorzitter op te treden van de Carl Friedman-jury mag een klein wonder heten. Grunberg lijkt soms wel de reïncarnatie van Vestdijk, over wie ook altijd werd gezegd dat hij sneller schreef dan God kon lezen. Het schrijven is voor Grunberg even vanzelfsprekend als ademen – heerlijk om dit cliché nu eens te kunnen gebruiken – en ik vraag me wel eens af of er, naast al die presentaties en media-optredens, ook nog tijd overblijft om te doorleven wat moet worden opgeschreven.

De nieuwe roman van Grunberg draagt de oudtestamentische Tirza, een van de vier dochters van Zelafead, die de zoon was van Hefer, die weer behoorde tot het geslacht der Heferieten, enzovoort. Bij Grunberg is Tirza, de jongste van de twee dochters van Jörgen Hofmeister, ooit veelbelovend redacteur bij een uitgever, maar sinds kort overtollig verklaard. Ontslagen wordt hij niet, want daar is hij al te oud voor en vandaar dat hij – met behoud van salaris – verder mag gaan genieten van zijn nog niet eens zo oude dag.

Tirza.jpg

Genieten heeft bij Grunberg altijd een sadistische connotatie en lezer kan zijn buik nat maken, als de roman begint op een tuinfeestje dat de vader speciaal voor zijn jongste dochter heeft georganiseerd. Tirza gaat namelijk met haar eerste echte vriendje een reis maken naar Afrika, een gebeurtenis die niet alleen haar volwassen worden betekent, maar ook het afscheid van haar vader. Uiteraard laat de vader zich niet kennen en met een schort voor staat hij in de keuken sushi en sashimi klaar te maken voor de gasten. Het begin van de roman smaakt naar een film van Peter Sellers, waarin alles mis zal gaan: de wc loopt ineens niet meer door, een muis springt in een decolleté en de belangrijkste gast valt in het zwembad. Zo ongeveer gaat het ook bij Grunberg, maar dan veel erger. Het lachen dat bij Sellers onbekommerd is, vergaat je bij Grunberg.

Tirza heeft natuurlijk ook een moeder, maar die moeder is afwezig. Drie jaar geleden is zij vertrokken met een koffertje, maar zonder enige verklaring. Als echtgenote van Jörgen hield ze het gewoon niet meer bij hem uit en kennelijk waren ook haar twee dochters onvoldoende reden om het huwelijk te laten voortbestaan. Af en toe hoort Jörgen wel eens dat zijn vrouw ergens de bloemetjes aan het buiten zetten is, maar hij laat het erbij. Hij heeft zich al neergelegd bij zijn rol als opvoeder van zijn twee dochters.

En dan op staat ineens na al die jaren zijn echtgenote weer voor de deur. Het feest kan beginnen.

Dat alles speelt zich af in een statig herenhuis aan de Van Eeghenstraat, een van de chicste straten van Amsterdam, gelegen aan het Vondelpark. Tirza is helemaal een Grunberg-roman, geschreven volgens het zo langzamerhand vertrouwde Grunberg-recept: wrede slapstick en wrang cynisme, verteld in dialoogvorm, afgewisseld met korte reflecties. Alles wat er op zo’n feestje mis kan gaan, gaat ook mis. Tirza zelf komt aanvankelijk niet opdagen, maar vader neukt in het tuinhuisje wel een van Tirza’s klasgenootjes. Ondertussen laat de teruggekomen echtgenote zich temidden van de jeugd onderdompelen in allerlei liederlijkheden.

De passages waarin de teruggekomen echtgenote optreedt, zijn trouwens al een feest op zichzelf. Hier is de auteur op zijn best. In de verwoeste relatie tussen een mislukte redacteur en de goed geconsumeerde maar toch half verlopen vrouw, kan Grunberg zich hartstochtelijk uitleven. Elders is hij – verliefd op zijn eigen verhaal – soms te lang van stof, maar zodra de moeder van Tirza weer ten tonele wordt gevoerd, begint alles ogenblikkelijk weer te sprankelen.

In deze entourage kan het met Tirza natuurlijk niet goed aflopen. Wat bij zijn oudste dochter Ibi al verkeerd is gegaan, probeert Jörgen Hofmeister bij Tirza goed te maken. Tirza is zijn oogappel. Zij zal gaan studeren, afstuderen en vervolgens een proefschrift schrijven. Dat is de droom, waar vader alles voor over heeft. Maar Tirza komt thuis met een Marokkaanse jongen die gitaar speelt en op de terrorist Mohammed Atta lijkt. En die, gewapend met een sporttas, zijn dochter op vakantie mee wil nemen naar Afrika. En die als enige bagage de Koran meeneemt.

Hoe diep kan een vader zinken in zijn eigen nachtmerrie?

Terwijl echtgenote haar tieten laat bruinen in de tuin aan de Van Eeghenstraat reist vader, gekweld door reddingsfantasieën, zijn dochter achterna naar Afrika. Het slot van Tirza is naar mijn gevoel niet het sterkste deel van het boek. Ook in de woestijn van Nambië loopt Jörgen Hofmeester – vergezeld door een jong Zuidafrikaans zwerfmeisje – weer in zeven sloten tegelijk. Tot hij van zijn echtgenote het telefoontje krijgt dat Tirza is terecht is en dat hij onmiddellijk naar huis moet komen. Het lijkt mij in die situatie onwaarschijnlijk dat de vader niet even vraagt wat er nou precies met zijn dochter aan de hand is. In de roman doet hij dat niet en keert hij halsoverkop terug, het Zuidafrikaanse zwerfmeisje verweesd achterlatend. Dat hij daarmee ook achterlaat wat hij eigenlijk zoekt, dringt niet tot Hofmeester door. De Van Eeghenstraat binnenrijdend, kan hij nog net zien dat de journalisten voor zijn huis staan.

Einde van het verhaal.

Met Tirza heeft Grunberg weer een klassieke familieroman geschreven, die mij veel beter bevalt dan zijn toch wat moeizaam bedachte De joodse messias. In veel opzichten is Tirza een knap boek, waar veel om te lachen valt – als je tenminste van droge, kwaadaardige humor houdt. De nieuwe Vestdijk heeft op dit ogenblik in Nederland zijn gelijke niet. Ik zie Grunberg ook nog eerdaags eindigen in een huis te Doorn: een zonderling met jongere vrouw en één kind, dag en nacht doortikkend op zijn werkkamer, de ene na de andere roman producerend, en wachtend op het moment dat de Nobelprijs hem gegeven zal worden. Wij hebben het over het jaar 2056.

HP\De Tijd, 29 september 2006