De lieve luie rebel

Boeken etc

Lieve rebel – biografie van Adriaan Morriën
Rob Molin
Uitgever: Open Domein, Arbeiderspers

Adriaan Morriën (1912-2002) was een aardige man met wie het in het café aangenaam kouten was. Hij had drie onderwerpen: vrouwen, literatuur en Willem Frederik Hermans. Hoewel hij volgens sommigen over het eerste onderwerp sprak als een likkebaardende ouwe viezerik, vond ik hem altijd meer lijken op een moederskind wanneer hij weer de lof der vrouwen zong. Over het tweede onderwerp sprak hij altijd als een verdwaalde dichter die naar woorden zoekt, maar dat was ongetwijfeld een pose. Over het derde onderwerp sprak hij als een gekwetste roddelaar, die met iemand iets af te rekenen heeft. Roddelen deed Morriën trouwens heel gepassioneerd.

Ik heb hem nog eens, samen met Max van Rooy, paginagroot geïnterviewd over de edele kunst van het roddelen.
Adriaan Morriën was prozaïst, literatuurcriticus en vertaler, maar bovenal was hij dichter. Hoe hij tegenover zichzelf stond heb ik nooit helemaal begrepen. De eeuwige roman die hij steeds van plan was te schrijven, is nooit afgekomen. In dat opzicht moet hij zich toch mislukt gevoeld hebben. Het schrijven van zijn kritieken vond hij diep in zijn hart maar koeliewerk, dat hij voornamelijk deed om geld te verdienen. En als dichter viel hij zo’n beetje overal tussenin. Hij behoorde niet tot de generatie-Hoornik, maar ook niet tot de Vijftigers die na de oorlog als vernieuwers het grootste deel van de literaire prijzen in de wacht sleepten.

Morriën.jpg

Adriaan Morriën liet een oeuvre na, waar hij naar omvang gemeten, in elk geval trots op kan zijn. Uit financiële noodzaak schreef hij ook bijna tot aan zijn dood. Het hield hem in scherp tot het einde, dat was wel het voordeel. Nog vlak voor zijn negentigste belde hij me op om te zeggen dat hij ook een hersenbloeding had gehad. Wat moest hij doen om er weer bovenop te komen?

“Bewegen, bewegen, bewegen”, zei ik.

Die raad ging hij opvolgen.

Over Adriaan Morriën is nu door de Rob Molin een biografie geschreven van bijna 650 pagina’s: Lieve rebel. Er staan veel feiten en feitjes in, maar eerlijk gezegd heb ik er weinig uit geleerd dat helemaal nieuw voor mij was. Lieve rebel is net geen hagiografie geworden, maar veel scheelt het eigenlijk niet. Bovendien heeft Molin al die talloze verliefdheden van Morriën – al die verhoudingen en verhoudinkjes met jongere vrouwen, waar Morriën zo prat op ging – veel te serieus genomen. Als je het mij vraagt heeft Molin zich af en toe maar wat op de mouw laten spelden over al die heldendaden van opa Casanova.
Zelf was Morriën in diepste wezen een ironicus en je als je goed naar hem luisterde, kon je begrijpen dat er wel eens wat werd gezegd dat niet zo zeer de waarheid vertegenwoordigde, maar dat vooral bedoeld was voor de tribune. Helaas is er op Molin maar weinig van die ironie overgegaan. Molin is een gelovige; hij is “in” Morriën en beseft soms niet eens wat hij eigenlijk vertelt.

Zo schrijft Molin uitgebreid over de romance tussen Morriën en Bea Vianen, op wie de oude bard natuurlijk ook verliefd was geworden. De twee bloedmooie dochters van Bea kreeg hij er bij wijze van spreken ook nog gratis bij. Al snel werpt Morriën zich op als de vertrouweling, maar ook helpt hij de jonge schrijfster bij het redigeren van haar manuscript. Als het boek eindelijk uitkomt, schrijft Morriën er een positieve recensie over. Mandarijnengedrag zou je zeggen, maar Molin gaat er geheel aan voorbij en vertelt het alsof het de gewoonste zaak van de wereld is.

Ook Morriëns curieuze verhouding met W.F. Hermans wordt door Molin op een geestloze wijze beschreven. Je kunt er oog voor hebben dat Molin in deze kwestie de kant van Morriën kiest, maar ook hier wreekt zich het gebrek aan humor bij de biograaf. Direct na de oorlog hebben Morriën en Hermans ruzie gekregen over wie nu bij welke literair tijdschrift moest horen. Morriën stapte over naar een concurrerend blad, zou Hermans daarover een brief geschreven hebben, maar die is kennelijk nooit verstuurd. Of zelfs nooit geschreven. Met de kwestie haalde Morriën zich de woede op de hals van Hermans, die uiteraard niet naliet een badinerend stuk over de vrouwengek Morriën te schrijven.

Deze inleidende schermutselingen leidden tot allerlei ruzies, waarbij Hermans “een fascist” werd genoemd en Morriën zich verweerde met de brochure De gruwelkamer van W.F. Hermans of ik moet altijd gelijk hebben. Die brochure zou overigens aanvankelijk Stamppot op maagzuur, of ik moet altijd gelijk hebben heten, maar toen die klaar was voor de zetter, kreeg Morriën het echt aan zijn maag. Hij moest daarvoor naar het ziekenhuis, waar Gerard van het Reve hem aan het bed kwam opzoeken en zei: “Nou, die brochure tegen Hermans, die lag je zeker zwaar op de maag, hè?”. Flauw en grappig tegelijk, maar bij Molin vind je het niet terug.

Dat zou allemaal nog te overkomen zijn geweest, als Molin werkelijk een eigen keus had gemaakt in wat hij wilde vertellen. Maar zoals elke gelovige vindt hij zo´n beetje alles belangrijk van wat zijn godheid heeft ondernomen. Derhalve worden wij uitvoerig geïnformeerd over elk reisje dat Morriën langs de Rijn heeft gemaakt. Heeft de erotomaan Morriën weer een oogje laten vallen op een of ander lieftallig wezentje, dan blijft het niet onvermeld. Tel daar bij de gebrekkige, ietwat dreunerige stijl en het is toch wel zonde dat zo´n aandoenlijke figuur als Morriën op zo´n boekhoudkundige manier wordt neergezet.

Ondertussen is het werkelijke belang van Morriëns dichterschap al ondergesneeuwd. Ook had ik nu wel eens willen weten hoe Morriëns vertaalkunde moet worden beoordeeld. Henk Mulder, die als vertaler veel met Morriën heeft samengewerkt, kon zich groen en geel ergeren aan de gebrekkige werklust van zijn kompaan. Morriën vond Mulder te perfectionistisch en Mulder op zijn beurt vond Morriën lui, zodat alles wat zij samen ondernamen altijd veel te laat werd ingeleverd. Tel daar nog eens bij op dat Mulder, die een groot kenner was van Moritz Schlick en de Weiner Kreis, ook contacten onderhield met Hermans en je kunt je een beetje voorstellen hoe gezellig het moet zijn geweest op die vertaalsessies. Hoe meer Hermans voor Morriëns tot een obsessie uitgroeide, hoe vreselijker het moet zijn geweest. Graag had ik meer willen weten van de driehoek Morriën-Mulder-Hermans, maar bij Molin kom je er niet achter. Achteraf moet je trouwens vaststellen dat Morriën veel meer over Hermans heeft geschreven dan Hermans over Morriën.

Een lieve rebel valt als biografie nauwelijks geslaagd te noemen. Iemand met meer ironie en vooral met meer poëzie zou eens een mooi essay over het belang van Morriën moeten schrijven.

HP/De Tijd, 14 oktober 2005