Het denken van de schaker

Columns, Schaken

Onlangs is op 91-jarige leeftijd de psycholoog prof. Adriaan Dingeman de Groot overleden. Hij was een aardige maar wat formele man, die een huisje bewoonde in dorpsstraat van Schiermonnikoog. Daar was hij neergestreken na een leven vol oorlogen, opstanden en bezettingen. Een enkele keer heb ik hem om Schiermonnikoog opgezocht, niet om over psychologische problemen te praten, maar om te schaken. Dat kon hij namelijk zeer goed, al begon hij op latere leeftijd steeds langer na te denken. Weliswaar was hij nog helemaal bij de tijd, maar omdat hij zeer ongaarne verloor, moest hij alles nog eens, en nog eens, narekenen.

In het land van de alfa’s was A.D. de Groot een vreemde eend in de bijt. Voor hem was psychologie geen slap gelul in oeverloze therapieën, maar een vak dat slechts kan bestaan bij de gratie van harde cijfers en statistieken. Dat hij talent had voor wiskunde heeft aan die opvatting ongetwijfeld bijgedragen. Maar De Groot had een wijde belangstelling, die veel verder ging dan de saaie theorie. Als een van de eersten in Nederland werd hij gegrepen door de logisch-positivistische ideeën van de Weiner Kreis, en misschien is hij ook wel de eerste Nederlander die Karl Popper heeft ontmoet.

AD de Groot.JPG

Zijn vriendschap met de grote Nederlandse schaker Max Euwe heeft De Groots carrière diepgaand beïnvloed. In zijn studententijd was De Groot al op het idee gekomen om het schaakspel als het model voor het denken te beschouwen. Hij besloot daarom schakers aan een aantal experimenten te onderwerpen. Daar waren verschillende topgrootmeesters bij, omdat juist in 1938 het AVRO-toernooi in Hilversum werd gehouden. Zo deed Euwe voor De Groot een goed woordje bij Aljechin, Keres, Flohr en Fine. Het resultaat was het proefschrift Het denken van de schaker, dat ook internationaal heel beroemd is geworden.

De Groot ontdekte dat schakers eigenlijk niet denken. Hij ontmaskerde de mythe van het genie dat tientallen zetten vooruit denkt. Een schaker denkt niet, maar wel ziet hij op het bord clusters, die al bij de eerste oogopslag worden geregistreerd. Sterke schakers beseffen, zo kwam uit het experiment naar voren, binnen één seconde welke strategieën er bij die clusters horen. Zij weten en zien meer dan dat zij denken. Die ontdekking van was van groot belang voor de Gestalt-psychologie. Later zou De Groot nog een beroemd boek schrijven: Methodologie, elementair begrip van de psychologie. Dit standaardwerk gaat veel verder dan alleen psychologie – er wordt in uitgelegd hoe je wetenschap moet bedrijven.

De Groot moet vaak gedacht hebben dat hij in de verkeerde tijd was geboren. Terwijl hij zocht naar objectieve waarden in de psychologie, werd de universiteit geteisterd door de democratiseringsgolf. Hij werd daardoor “een rechtse bal”, die niets anders kon dan toe te geven dat zijn klassebewustzijn maar matig ontwikkeld was. Voor alternatieve psychiaters als Laing en Foudraine – “de kruidendokters van deze tijd” – kon De Groot maar weinig sympathie opbrengen en dat maakte hem lange tijd tot een uitgestotene in het pseudo-academische milieu. De Groot heeft daar erg onder geleden en zijn pijn werd nog vergroot toen zijn held van het objectieve denken, de Engelse psycholoog Sir Cyril Bird, met cijfers geknoeid bleek te hebben.

Niettemin bleef De Groot achter de uitgangspunten van Bird staan en van daaruit ontwikkelde hij ook de Cito-toets. Hoewel De Groot beslist geen dogmaticus was, hield hij vast aan zijn opvatting dat intelligentie voor een belangrijk deel erfelijk bepaald is. Trouwens, aan de mens is veel meer erfelijk bepaald dan velen wel eens hopen en wensen. Het zal na het voorafgaande geen verrassing zijn dat De Groot ook niet zo geloofde in “de maakbare samenleving” van Joop den Uyl. De wetenschap, gevoed door de dagelijkse praktijk, lijkt De Groot uiteindelijk voor een belangrijk deel gelijk te geven. De strijd die De Groot heeft gevoerd, was vooral een politieke strijd, hoewel hij juist een hekel had aan als wat naar politiek zweemde.

De Groot zei altijd dat zijn leven bestond uit een rood gedeelte dat begon als hij de universiteit binnentrad, en een groen gedeelte dat begon aan boord van de boot naar Schiermonnikoog. Na zijn pensioen sloot hij het rode gedeelte tot zijn opluchting af, al bleef hij geïnteresseerd in de psychologie.

Een paar jaar geleden ontving ik een cd’tje van De Groot. Hij, die ook nog een muzikaal talent had, was achter de piano gaan zitten om zo maar wat voor zich uit te improviseren. Er was een begeleidend briefje bij dat hij het op prijs stelde wanneer wij een reactie zouden geven op zijn muziek. Het moest wel een eerlijke reactie zijn. Als wij het niks vonden, moesten wij hem dat ook laten weten. Het klonk alsof hij nog een carrière in de muziek wilde beginnen. Als je iets doet, moet je het goed doen, ook al ben je 89.

Inderdaad, zo denkt alleen een wetenschapsman. Helemaal Adé de Groot.

De Humanist, september 2006