Smuigerdjes en rinkelrooiers

Boeken etc

Het psalmenoproer
Maarten ‘t Hart
Uitgever: De Arbeiderspers

Met zijn roman Psalmenoproer heeft Maarten ’t Hart weer een nieuwe vertelling aan zijn Maassluis-saga toegevoegd. Een historische roman is het dit keer, die begint in 1775 met een godsdiensttwist over de vraag hoe psalmen berijmd en gezongen moet worden, en die eindigt met een bezoek van Maassluise vissers aan Napoleon in 1811. Het Maassluis dat door ’t Hart wordt beschreven, is een stadje van vissers en vissersvrouwen, van dominees en kerkgangers en van wereldlijkse autoriteiten die de zaak rustig proberen te houden.

Met dit boek heeft ’t Hart een soort Op hoop van zegen geschreven, maar dan wel helemaal op zijn manier. Alle vertrouwde Maarten ’t Hart-thema’s kom je er in tegen. Een roman van ’t Hart zonder religie, zonder muziek en zonder dieren is ondenkbaar.

De religie is natuurlijk die van de gereformeerde kerken, waar de mannenbroeders elkaar overtreffen in rechtlijnigheid en bereid zijn voor elke afwijking van de leer met veel ruzie hun eigen weg te gaan. Die oer-Hollandse vorm van religieusiteit is in onze literatuur nog altijd zeer populair, getuige ook het recente verkoopsucces van Jan Siebelink. De muziek is dit keer vooral de muziek van Bach, die door de hoofdpersoon in de roman – de reder Roemer Stroombreker – “de vorst der orgelspelers” wordt genoemd. En het dier dat in Psalmenoproer een kleine, maar belangrijke rol speelt, is een tamme otter die uit het water komt en een vis aan de voeten van Stroombreker neerlegt. Maar daarna laat de otter zich niet meer zien, waarmee wordt aangegeven dat de wereld definitief is veranderd.

Psalmenoproer.jpg

In die herkenbare wereld heeft Maarten ’t Hart een liefdesverhaal gesitueerd. Als jongeman wordt Stroombreker verliefd op nettenboetster Anna, maar haar nietige afkomst maakt een huwelijk onmogelijk. Stroombreker is door zijn moeder voorbestemd om met Diderica Croockewerff te trouwen, omdat die als huwelijksschat twee vissersschepen inbrengt.
De volgzame Stroombreker overweegt nauwelijks om tegen zijn moeder in opstand te komen en huwt Diderica, een daad waarvoor hij de rest van zijn leven zwaar zal worden gestraft. Diderica dijt niet alleen spoedig uit tot een vleesklomp van monsterachtige afmetingen, tussen haar benen blijkt zij ook nog eens een geslachtsdeel mee te dragen dat volop naar bedorven heilbot stinkt. Telkens als Stroombreker de daad wil verrichten, wordt hij zo onpasselijk dat zijn genotsknots ineenschrompelt tot een verdroogde regenworm. Wat is het toch met die gereformeerden dat zij van het plezier der vleselijke lusten altijd weer zoiets onaantrekkelijks weten te maken?

In elk geval blijft het huwelijk van Roemer en Diderica ongeconsumeerd en uiteraard ook kinderloos – weer een van ’t Harts vertrouwde thema’s. Het verlangen naar Anna daarentegen blijft, ook wanneer zij trouwt met een visser op een van Stroombrekers’ schepen. De kiem van het drama wordt gezaaid als Stroombreker op een mooie avond met Anna opwandelt en zich met haar goedvinden aan haar vergrijpt. Uit dit samenzijn komt wel degelijk een kind, een zoon, Gilles genaamd, die lang onwetend zal blijven over zijn werkelijke afkomst. Het is deze Gilles, die later in het Maassluisse psalmenoproer uitgroeit tot een fanatieke fundamentalist die terug wil naar de oude berijming. Daarmee komen vader en zoon, onvermijdelijk maar in feite ook ongewild, tegenover elkaar te staan.

Mijn eerste reactie bij het lezen van Psalmenoproer was dat Maarten ’t Hart een bijzonder “knap” boek heeft geschreven. Psalmenoproer lijkt een beetje op een oud muziekstuk, dat in een moderne muziekzaal wordt gespeeld op oude instrumenten. ’t Hart is de dirigent, die vreselijk zijn best heeft gedaan om de muziek zo authentiek mogelijk te laten klinken. Wat Maassluis betreft, heeft hij alles zo precies mogelijk nagezocht. Geen historisch werk of archiefstuk lijkt aan zijn aandacht te zijn ontsnapt. De personages in het boek spreken dan ook in de taal van hun tijd. De roman is doorspekt met woorden die in de zee van onze taal zijn verdronken, hoewel een aantal nog is terug te vinden in moderne woordenboeken. Er zijn veel typische visserswoorden bij, zoals beug, omtoor en prikkebijter. Verder komen wij de ulk tegen en de laberdaan, en dan heb ik het nog niet over de smuigerdjes en de rinkelrooiers. Dat is allemaal erg grappig om te lezen, maar het vertraagt soms de voortgang van het verhaal. Ook de dialogen, die zo uit oude archiefdozen lijken te komen, dragen niet bij aan de snelheid van lezen.

Soms gaat ’t Hart in zijn streven naar authenticiteit wel erg ver en krijgen wij precies te weten over welke Maassluise straten en langs welke Maassluise grachten de hoofdpersoon loopt. ’t Hart lijkt zo blij dat hij dit allemaal heeft gevonden dat hij van zijn vondsten tegenover de lezer uit volle borst wil getuigen. Maar al die kennis is niet altijd even functioneel en leidt alleen maar af van het verhaal. Regelmatig raakt het werkelijke drama van de roman – de tragische driehoek van Roemer, Anna en hun buitenechtelijke zoon – op de achtergrond door de pogingen van ’t Hart om alles historisch te laten kloppen. Soms zou je meer psychologie en minder geschiedenis willen. Het is leuk om te weten hoe Maassluis er twee eeuwen geleden uit zag, hoe visserschepen destijds in het haventje zijn vergaan en in welke taal oproerkraaiers werden verbannen, maar uiteindelijk is dat in laatste instantie toch niet de kern van de vertelling.

In zijn verantwoording schrijft ’t Hart dat hij “een documentaire roman” wilde schrijven. Daarna geeft hij een uitvoerige literatuurlijst, maar het begrip “historische roman” gebruikt hij dus met nadruk niet. Bij het lezen van Psalmenoproer bekroop mij wel eens het gevoel dat de schrijver er misschien verstandig aan had gedaan om over deze stof juist geen roman te schrijven, maar een historisch werk. Psalmenoproer verraadt een enorme inzet en je proeft ook het plezier waarmee ’t Hart in de archieven is gedoken. Maar het effect is wel dat ’t Hart meer oog lijkt te hebben voor wat hij allemaal heeft gevonden dan voor wat hij allemaal heeft bedacht. Daardoor komen juist de personages er wat bekaaid van af.
Niettemin zullen de Maarten ’t Hart-fans, waartoe ik mij de laatste jaren ook reken, Psalmenoproer met veel genoegen lezen.

Maar zelf beschouw ik deze roman niet als een van zijn beste boeken.

HP\De Tijd, 8 september 2006