Wie dit boek niet koopt, is gek

Boeken etc

De Nederlandse en Vlaamse literatuur vanaf 1880 in 60 lange verhalen
Samengesteld door Joost Zwagerman
Uitgever: Prometheus

Er bestaat bij de mens een dringende behoefte om de wereld samen te vatten in getallen. Zonder getallen is er eigenlijk geen begrip. Het vervelende is alleen dat de getallen tot in het oneindige doorgaan, zodat nieuwe problemen opdoemen die weer even raadselachtig zijn als die men juist dacht op te lossen.
Met getallen kunnen wij iets afbakenen, discrimineren, categorieën aanbrengen. Het is een bezigheid die van hoog tot laag, van man tot vrouw, van highbrow tot elite wordt beoefend. Tegenwoordig maken ook de media er dankbaar gebruik van.

De honderd taboe’s van Nederland.
De vijftig geilste vrouwen ter wereld.
De vijfentwintig mooiste begrafenissen uit de geschiedenis.
De zestig beste verhalen uit de Nederlandse literatuur.
Enzovoort.

Zwagerman3.jpg

Die laatste titel is net verschenen, zij het in een iets andere gedaante: De Nederlandse en Vlaamse literatuur vanaf 1880 in 60 lange verhalen. De samensteller is Joost Zwagerman, die al eerder De Nederlandse en Vlaamse literatuur vanaf 1880 in 250 verhalen heeft gebloemleesd. Over die bloemlezing schijn ik volgens de achterflap geschreven te hebben: “Wie dit boek niet koopt, is gek”.

Het is dat u het weet.

De eerste vraag die bij zo’n titel opkomt, is: waarom zestig? Waarom niet vijftig, of 72, of 101? Het antwoord op die vraag is vrijwel zeker prozaïsch: anders werd het boek gewoon te dik. Met zijn bijna 1600 pagina’s is het nu al bijna onhandelbaar. De titel zegt het al: lange verhalen zijn lang. Voor Zwagerman ligt de grens zo tussen de 10.000 en 30.000 woorden, overigens zonder dat hij een krentenweger heeft willen zijn. Een verhaal van 9.999 of 30.001 woorden had wel degelijk bij Zwagerman een kans om er in te komen, mits het natuurlijk voldeed aan zijn kwalitatieve normen.

In zijn inleiding doet Zwagerman enige moeite om de verschillen aan te geven tussen een kort verhaal, een verhaal, een lang verhaal en novelle. Dat blijkt al snel een tamelijk vruchteloze aangelegenheid. De inhoudelijke verschillen, die bijvoorbeeld met eenheid van tijd, plaats of handeling te maken hebben, zijn altijd wel weer op de een of andere manier te falsificeren. Steeds is er wel één criterium dat net weer koppig tegenhoudt dat “een tekst” tot een verhaal of een novelle kan worden gebombardeerd. En voldoet zo’n tekst wel aan alle voorwaarden, dan stapt de schrijver zelf naar voren om zijn verhaal ineens “een novelle” te noemen, of vice versa.

Er is geen beginnen aan. Zwagerman gaat daarom uit van de kwalificatie die de schrijver zelf aan zijn tekst heeft gegeven – een verhaal of novelle – met uitzondering dan weer van Willem Frederik Hermans die zijn novellen op den duur verhalen is gaan noemen. Het kan ook omgekeerd zijn, dat ben ik even vergeten. Uiteindelijk is een futiele kwestie, alleen interessant voor literatuurwetenschappers. De lezers zullen deze fijne onderscheidingen een zorg zijn, zo vermoed ik.
In zijn inleiding citeert Zwagerman de bloemlezer Richard Ford, die in zijn tweeluik The Granta Book of the American Short Story en The Granta Book of the American Long Story zijn keus tenslotte verantwoordde in negen woorden: “I believe the stories I have chosen are excellent” – de verhalen die ik heb uitgekozen, zijn uitmuntend.

Inderdaad, je kunt uitgebreid schrijven over de geschiedenis van lange en korte verhalen, je kunt inhoudelijk ingaan op de thematiek die vaak voortkomt in novellen, maar het uiteindelijke resultaat kan niets anders zijn dan een persoonlijke keus. Dat wil overigens helemaal niet zeggen dat er over smaak niet te twisten valt.

Integendeel, over smaak valt juist een heleboel te twisten – avonden, nachten lang, op congressen, voorleesavonden en in cafés. Dat moet vooral doorgaan.

Er wordt dan ook helemaal geen oordeel uitgesproken, als ik vaststel dat de keus van Zwagerman beslist niet mijn keus is. Ik denk dat er zeker nog zestig andere bloemlezingen met de titel De Nederlandse en Vlaamse literatuur vanaf 1880 in 60 lange verhalen kunnen worden samengesteld, die in kwaliteit de uitsnede van Zwagerman naar de kroon zouden steken.
Laat ik eens beginnen met auteurs die ik bij Zwagerman niet ben tegengekomen in zijn vervolgdeel. Ik doe maar een greep: Reve, Heere Heeresma, Hofland, Hans Vervoort, Tim Krabbé. Van Reve vermeldt Zwagerman dat hij geen toestemming van de erven heeft gekregen om De ondergang van de familie Boslowits en Herfstdraden in zijn anthologie op te nemen. Hoho! Een lezing op het land van Reve? Hoe zit het daarmee, dacht ik onmiddellijk. Maar dat staat in Zwagermans deel 1. In mijn beleving bevat dat beroemde, oerkomische verhaal van Reve uit meer dan 10.000 woorden, maar ik zal mij wel vergissen.

Van andere gepasseerde schrijver wordt niets vermeld over auteursrechten, zodat ik maar aanneem dat trainer Zwagerman ze bewust op de bank heeft gezet. Was er niets van Heeresma dat de juiste lengte had? Van Hofland herinner ik mij een lang reisverslag naar Schiermonnikoog en van Hans Vervoort en Tim Krabbé had ik zeker ook iets opgenomen. De laatstgenoemde heeft bijna een apart genre gemaakt van de uit de hand gelopen novelle. Over wat er allemaal niet in staat, kun je een boom opzetten, maar eigenlijk is dat zinloos. Alleen binnen het hoofd van de bloemlezer is zoiets van belang.

Daarentegen had ik niets van Arthur van Schendel opgenomen en evenmin van die opgeblazen dikdoener Peter Verhelst. Van Carry van Bruggen had ik iets anders gekozen en vermoedelijk ook van Bordewijk. Het verhaal De moordenaars van Peter Terrin bleek een ontdekking en dat Zwagerman zijn bloemlezing afsluit met Momo van Hafid Bouazza, daar kan ik het alleen maar mee eens zijn.

Op die manier kun je eindeloos doorgaan, en dat terwijl ik die 1600 pagina’s nog niet eens allemaal gelezen heb. In sommige gevallen vertrouw je op je herinnering en hoop je er maar het beste van. De Nederlandse en Vlaamse literatuur vanaf 1880 in 60 lange verhalen is tegelijkertijd een feest van herkenning en een feest van ontdekking.

Ik weeg deze papieren baksteen boek in mijn twee hadden en kan alleen maar zeggen: “Ik zou het anders hebben gedaan, maar wie dit boek niet koopt, is gek”.

HP\De Tijd, 3 november 2006