Chapeau!

Boeken etc

Het tuinhuis
Hella S. Haasse
Uitgever: Em. Querido
Een nieuwer firmament, Hella S. Haasse in tekst en context
Onder redactie van Arnold Heumakers, Anthony Mertens en Peter van Zonneveld
Uitgeverij: Em Querido

Steeds vaker doet Hella Haasse mij aan de schaker Viktor Kortsjnoj denken. Deze in 1931 geboren Rus, die jaren lang tot de wereldtop behoorde, had normaal gesproken aan het eind van de jaren tachtig met schakerpensioen moeten gaan.
Een schaker heeft na zijn vijftigste wel zijn beste tijd gehad en wordt dan steeds minder uitgenodigd voor zware toernooien. Maar zo niet Kortsjnoj. Die schaakte lustig verder en tot ieders verbazing vaak op allerhoogste niveau. Inmiddels is hij 75. Om Kramnik en Topalov te kunnen weerstaan, dat is fysiek inmiddels een te zware opgave geworden, maar niettemin speelt Kortsjnoj nog regelmatig partijen waar menig jongere speler een puntje aan kan zuigen.

Zo is het ook met Hella S. Haasse.

De Grande Dame van de Nederlandse literatuur heeft inmiddels de 88-jarige leeftijd bereikt, nog een paar jaartjes meer dan Kortsjnoj. Maar ophouden met schrijven – ho maar!

Weliswaar zitten dikke romans er niet meer in, maar op de korte baan blaast Hella Haasse nog altijd haar partijtje mee. Zo is er zojuist van haar een verhalenbundel verschenen, die zonder meer de moeite waard is en waar heel wat jongere collega’s jaloers op kunnen zijn. In Het tuinhuis heeft Haasse het weer eens geflikt. Zeven korte verhalen bevat deze bundel, die misschien niet allemaal even sterk zijn, maar waarvan er ook een paar opvallen als ronduit meesterlijk.

Haasse.jpg

Zo is voor mij het verhaal De Lidah boeaja een kleine openbaring. In twintig pagina’s legt Hella Haasse een proeve van bekwaamheid af, die even stil maakt. Op pregnante wijze schetst zij het leven van een paar Japanse families in Nederlands-Indië en tegelijkertijd vertelt zij het verhaal van een mislukt huwelijk en een mislukt vrouwenleven. Aan het eind blijkt ook nog eens dat de schrijfster een ingenieus plot in haar vertelling heeft verwerkt.

Chapeau!

De Lidah boeaja is een onheilspellend en spannend verhaal, waarvoor maar weinig schrijvers de techniek in huis hebben. Om dat te kunnen, moet je kennelijk 88 worden. Er staan nog andere verhalen in Het tuinhuis die de moeite waard zijn, zoals het titelverhaal, maar De Lidah boeaja springt eruit. Alleen al daarom is de aanschaf van Het tuinhuis de moeite waard.

Tegelijkertijd met Het tuinhuis is Een nieuwer firmament verschenen, een bundel met opstellen over Hella Haasse, bijeengebracht door Arnold Heumakers, Anthony Mertens en Peter van Zonneveld. Het is een sympathieke bundel, waarin verschillende auteurs recht proberen te doen aan het talent van Hella Haasse en haar plaats in de Nederlandse literatuur. Het is wel een beetje vanuit de defensie geschreven. Hella Haasse, zo is de algemene teneur, schrijft meer dan alleen maar mevrouwenliteratuur en ten onrechte wordt de schrijfster niet gerekend bij de Grote Drie. Elsbeth Etty verdedigt Haasse zelfs tegen zo’n dwaallicht als Bernadette de Wit, en dat is natuurlijk paarlen voor de zwijnen. Ik ben het met Arie Storm eens, die in Het Parool schreef dat een dergelijke verdediging alleen maar een gevoel van miskenning in de hand werkt. Misschien is het wel heel voordelig dat Hella Haasse niet tot de Grote Drie wordt gerekend. Jan Wolkers wordt dat ook niet en ik heb niet de indruk dat hem dat verhindert te blijven bestaan – als mens en als schrijver.

Op haar 88ste verdedigt Hella Haasse langzamerhand zichzelf wel. Haar werk is daarvoor al bijna voldoende. Toch staan er in Een nieuwer firmanment – de titel verwijst naar Een nieuwer testament, een historische roman die Haasse als haar beste boek beschouwt – ook een paar behartigenswaardige stukken. Een thema dat in Een nieuwer firmanment een paar keer wordt aangevoerd, is dat van het geheim. Bijna geen verhaal van Haasse zonder personages die bezig zijn een geheim te ontrafelen. Dat geheim kan ook de vorm krijgen van labyrint of een andersoortige puzzel, maar steeds is een probleem aan de orde dat op de een of andere manier om een oplossing vraagt. Schreeuwt zou ik bijna schrijven, hoewel dat niet echt een woord is dat bij Hella Haasse past.

Ook in Het tuinhuis kom je verhalen met dat thema tegen, zoals Genius loci, waarin een vrouw op zoek gaat naar de geschiedenis van de bosrijke streek waar zij samen met haar man een huis heeft gekocht. Dat brengt haar via de archieven terug naar een leproos, die heeft geleefd in de twaalfde eeuw. In nog geen 25 pagina’s maakt Haasse er een historische roman van op postzegelformaat, waarbij zij ook nog eens ruimte geeft aan de fantasieën van de vrouwelijke hoofdpersoon. Ik en het verleden transformeert tot het verleden ik, en vice versa. Genius Loci is typerend voor het hele werk van Haasse.

Hoewel de verhalen van Haasse erg klassiek aandoen, heb ik ook het gevoel dat het ook steeds vrijer wordt, steeds meer losgezongen van conventies. Dat deze bundel opnieuw overtuigt, moet er mee te maken hebben dat Haasse inmiddels helemaal haar eigen gang is gegaan. Ze schrijft uitsluitend nog over wat haar nog invalt of haar voor de voeten komt, en het resultaat is een levendige duik in de herinneringen.

In het opstel Mijn hart gaat met hen mee mee stelt Nelleke Noordervliet vast dat de wereld van Haasse heel zintuiglijk is. Horen, zien en voelen. Talloze malen valt het woord kleur, waarbij groen en wit het vaakst worden beschreven. Ik keek na of Noordervliet gelijk heeft en inderdaad lezen wij al op de eerste pagina van Het tuinhuis over rode, gele en goudbruine bladermassa’s. Dat komt de hele bundel steeds opnieuw terug. Met ander woorden: het schrijversschap van Haasse gaat nog lang niet op zwart.

Bij het lezen van Het tuinhuis zag ik Hella Haasse voor me, in haar flat aan het begin van het Vondelpark, schuin tegenover het raam van Harry Mulisch aan het Leidseplein. Daar schrijft zijn dan over het woud en de bossen, over de natuur en de herfst en nog niet eens over de winter. De volgende keer als ik langskom, zal ik mijn hoed afnemen.

HP\De Tijd, 8 december 2006