Communicerende vaten vol paranoïde geborrel

Boeken etc

Maxime Feldman en ik
Abdelkader Benali
Uitgeverij: De Arbeiderspers

Wanneer romanpersonages met diepzinnige namen in een Volkswagen Passat stappen om daarmee naar het restaurant Osiris te rijden, dan weet de lezer zeker dat hij moet oppassen. De lezer heeft dan niet zo maar een boek in handen, maar een gelaagde roman die “overmeesterd” dient te worden. Een “weerbarstige” roman, die veel “vraagt” van de lezer, want literatuur is nu eenmaal geen eenvoudige zaak die makkelijk begrepen kan worden.

Ik spreek hier nog geen kwalitatief oordeel uit. Ik ken inderdaad een slechte roman, waarin een Passat rondtoert, maar ik ken ook een uitstekende roman, waarin het diner wordt genoten in restaurant Osiris. Dat het met de disgenoten niet goed afloopt, spreekt vanzelf, maar daar gaat het nu even niet om.

De nieuwe roman van Abdelkader Benali gaat volgens de flaptekst over twee boezemvrienden, die Andes Klein en Maxime Feldman heten. Dat zijn natuurlijk niet zo maar twee namen. De Andes is een hooggebergte, maar klein is klein. Maxime betekent daarentegen grotergrootst, terwijl Feldman ons doet denken aan een weidse vlakte. De persoonsnamen doen derhalve het vage vermoeden rijzen dat de twee boezemvrienden elkaar aanvullen. Misschien zijn Andes Klein en Maxime Feldman wel één en hetzelfde personage. Dat hoeft niet, maar het zou best eens kunnen, want Maxime Feldman en ik is zo’n roman waarbij je vaak denkt: ligt het nou aan mij, of ligt het nou aan de schrijver?

Benali.jpg

Maxime Feldman en ik is zo’n boek dat je moet overmeesteren, dat vragen stelt en weerbarstig is. Of het ook een goed is, lijkt me echter zeer de vraag. Niets lijkt in Maxime Feldman en ik op het is. Het is het oude lied van schijn en wezen dat hier wordt gezongen. Gezegd moet worden dat Benali, die in het verleden nogal wat kritiek heeft gekregen op zijn krakkemikkige taalgebruik, hier meer een soort C1000-stijl hanteert, dat wil zeggen: eenvoudig en geen fratsen. Aan de stijl ligt het dan ook niet. Maxime Feldman en ik is een ideeënroman, waarvan ik helaas niet zeker weet of ik de ideeën ook begrijp. Steeds kwam de vraag op: waar gaat dit eigenlijk over?

In het begin lijkt er niets aan de hand. Andes ontvangt een brief van zijn oude vriend Maxime. In hun studietijd waren zij twee handen op een buik. Wat de ene miste, vulde de ander aan – en vice versa. In hun rolverdeling was Andes de verlegene en Maxime de uitbundige. Maxime was degene die steeds achter de vrouwen aanzat en in een onbewaakt ogenblik zelfs de vrouw van de professor bezwangerde, een daad die ertoe leidde dat hij de universiteit moest verlaten. Dat vertrek in schande eindigde met de verdwijning van Feldman, die naar men zei, was omgekomen in een ver land. De roman begint als Andes een brief ontvangt van zijn doodgewaande vriend, maar van de schrik deze weigert te openen.

Vanaf dat moment wordt er een schimmig spel gespeeld van identiteiten, waarbij de lezer zich steeds meer gaat afvragen op die hele Maxime eigenlijk wel bestaat. Is die Maxime geen verzinsel in het brein van Andes? Maxime Feldman en ik doet in dit opzicht een beetje denken aan de romans die in de jaren vijftig erg in zwang waren. Vaak waren die geënt op de case-histories van Freud, of op Gogols Dagboek van een gek. Manuel van Loggem bedreef zulke psychologieën, en er is natuurlijk Paranoia van Willem Frederik Hermans, die dit thema heeft uitgewerkt in de personages Osewoudt en Dorbeck uit de roman De donkere kamer van Damocles.

Ook in Maxime Feldman en ik wordt de hoofdpersoon het slachtoffer van zijn eigen gedachtespinsels. Steeds meer krijgt hij het gevoel dat iemand hem achtervolgt en met hem meedenkt. Als hij op de rommelmarkt een boek wil kopen, zijn er nog een paar handen die hem het boek willen ontfutselen. In alles begint Andes de hand van Maxime te zien. Vrouwen die zijn pad kruisen, zijn door Maxime gestuurd en ook het advocatenkantoor waar hij werkt, wordt met een onzichtbare hand geregeerd door de man eens zijn vriend was. De gedachte dat de mens uit organen bestaat, die inwisselbaar zijn, speelt in de zieke geest van de gekwelde Andes een belangrijke rol. Wat is het unieke van iemand, als zo’n beetje alles aan hem (of haar) transplanteerbaar is?

Om zichzelf te hervinden, doet Andes verwoede pogingen om zich van de Maxime in zichzelf te bevrijden. Dat leidt tot de ultieme wanhoopsdaad van de zelfcastratie. Wij zijn dan al zover dat de lezer niet meer aan de krankzinnigheid van de hoofdpersoon – enkelvoud, dit keer – hoeft te twijfelen. En zo gaat het met Andes van kwaad tot erger. De wond, op de plaats waar eens zijn penis heeft gezeten, begint te etteren en geamputeerde doet geen enkele poging zichzelf te verzorgen. De opmars naar de ondergang lijkt in het ziekenhuis te eindigen, als alles wat niet goed bij zijn hoofd is zich daar verzamelt.

En zie!

Voor die gebeurtenis lijkt Maxime plotseling toch uit de dood herrezen. Hij keert terug, hij leeft, hij bestaat wel degelijk! Of zijn ook dat weer verzinsels? In de slotscène volgt de vereniging of hereniging als Andes en Maxime liggend in hetzelfde bed in elkaar opgaan – “Zo stroomde alles eindeloos in elkaar over”, staat er.

Andes en Maxime als communicerende vaten. Er wordt wat afgeborreld, afgewaterd en gecommuniceerd in Maxime Feldman en ik.

Eerlijk gezegd kost het me moeite om van deze roman vloeibare chocola te maken. Je zou er behalve een literaire beschrijving van psychiatrisch ziektebeeld, ook een soort Blechtrommel in kunnen zien. Bij Günter Grass wil een klein jongetje niet volwassen worden, en weigert hij op zijn derde verder te groeien. Mogelijk heeft Benali iets soortgelijks bedoeld, tenminste waarin je de levenshouding van Andes wilt zien als die van een student die weigert de wereld van de volwassenheid binnen te treden. Voor wie gek is op het begrip multi-interpretabel is Maxime Feldman en ik een bijzonder fijne roman, waarin je helemaal kunt uitleven. Voor wie tijdens het leven minder plezier beleeft aan de expliciete vraag wat de wat de schrijver hier nou weer mee heeft bedoeld, is Maxime Feldman en ik een hopeloos boek – meer geschikt voor schatgravers naar diepzinnigheid dan voor liefhebbers van helder klinkende literatuur.

HP\De Tijd, 1 december 2006