De ongelooflijke waarheid

Columns

Mijn grootvader zou rabbijn worden, maar viel van zijn geloof en werd socialist. Omdat hij van zijn geloof was gevallen, geloofde hij ook niet meer in de onsterfelijkheid van de ziel. Wel geloofde hij in de sterfelijkheid van het lichaam, want sterven gebeurde aantoonbaar elke dag om hem heen.

Door wat hij zag, kwam hij tot de conclusie dat cremeren beter was dan begraven. Het in de grond kieperen van een lijk was onhygiënisch. Cremeren daarentegen was clean, geen kans op het doorgeven van ziektekiemen. Helaas was cremeren in die tijd verboden, maar dat weerhield mijn grootvader er niet van om met een aantal medestanders de Arbeiders Vereniging Voor Lijkverbranding (AVVL) op te richten, die later, toen de arbeiders allemaal biefstuk aten en rijk genoeg waren om dure kaartjes voor het voetballen te kopen, van naam veranderde in de Algemene Vereniging Voor Lijkverbranding.

Mijn grootvader begon heel actief de crematiegedachte uit te venten. Hij hield redvoeringen en schreef stukken in het blad De Urn. Wie rationeel wilde leven, zo hield hij zijn publiek voor, koos ervoor zich aan het einde van dat leven te laten cremeren. Mijn grootvader roemde Multatuli en Domela Nieuwenhuis, verlichte geesten die zich hadden laten cremeren en die daar nooit spijt van hadden gekregen.

Toen kwam de Tweede Wereldoorlog. Met meer dan honderdduizend Nederlandse lotgenoten werd mijn grootvader weggevoerd naar Polen, waar hij in een kamp terecht kwam. Daar werd hij verbrand in een crematieoven.

De ongelooflijke waarheid.

Mijn vader werkte voor de oorlog bij het socialistische dagblad Het Volk. Toen de oorlog nog geen jaar oud was, begonnen Nederlandse ondernemers lotgenoten van mijn vader te ontslaan. Zo kwam mijn vader ook aan de beurt. De chef, die hem ontsloeg was geen antisemiet, maar hij zei “niets anders te kunnen”. Mijn vader had toen ook naar Polen kunnen gaan, maar hij ging niet, hoewel het duidelijk was dat hij daardoor een gezocht man werd. Daarom ging mijn vader als landarbeider werken op boerderij in Weidenes, dat in West-Friesland ligt. Hij plukte appels en kersen, liep op een zomerse dag over de dijk van de Zuiderzee en sliep ’s nachts in een kast. Toen de oorlog voorbij was, werd er een kip geslacht en feestje gehouden.

Mijn vader ging terug naar Het Volk. Zijn oude chef, de chef die hem ontslagen had, zat er nog. De hele oorlog had hij daar gezeten en ook nu wilde hij daar gewoon blijven zitten. Mijn vader klaagde zijn chef aan, wat ze bij Het Volk helemaal niet leuk vonden. Later werd zijn oude chef veroordeeld, maar mijn vader zette geen voet meer op de redactie van Het Volk, dat zich inmiddels Het Vrije Volk was gaan noemen. Mijn vader liet zijn pensioen achter en vertrok naar een ander dagblad: Het Parool. Sindsdien kon het socialisme mijn vader gestolen worden.

De ongelooflijke waarheid.

De zoon van mijn vader, dat ben ik. De zoon van mijn moeder trouwens ook. Ik groeide heel gelukkig op. Cremeren van doden die al dood waren, werd een algemeen aanvaarde bezigheid. Oorlog was er niet en als er wel een oorlog woedde dan was die ver weg. De pil werd uitgevonden, maar er bestond nog geen aids. Als je een druiper had, ging je naar de GGD die je een prik gaf in je bil, en dan was je er van af. Er waren schrijvers, columnisten, televisiemakers en schakers. Ik was ze allemaal en bleef ze allemaal, omdat ik niet wilde kiezen. Er waren ook kinderen, waarvan ik de vader was. Ze wisten zichzelf op te voeden, zonder aan de drugs te gaan, wat vooral hun verdienste was.

Op een dag kreeg ik een hersenbloeding. Ik stapte uit bed en viel gewoon om. In de ambulance op weg naar het ziekenhuis zei iemand: “Blijf tegen hem praten”. Ik kwam in een rolstoel terecht, maar op de een of andere reden die ik nog niet begrijp, wist ik te herstellen.

Als Lazerus, nog half-dronken, stapte ik uit mijn rolstoel. De hoofdredacteur van de krant waarvoor ik een column schreef, dacht: “Die komt niet meer terug”. Die hoofdredacteur die geen antisemiet is – tenminste, dat neem ik aan – ontsloeg me. Ik dacht: sodemieter op, proleet. Ik begon opnieuw, elke dag weer, tot ik na veel vallen en opstaan helemaal genezen werd verklaard.

De ongelooflijke waarheid.

Ik heb een zoon van vijf jaar. Men zegt dat hij op mij lijkt. Als ik hem van school haal, denk ik aan een regel van Gerrit Achterberg: “De familie sterft van boven af en groeit van onderen weer aan”. Als het meezit, heb ik nog zo’n dertig jaar te leven.

De ongelooflijke waarheid.

DIF 4, december 2006 – zie ook voor de fraaie foto’s.

DIF2.jpg