De heer, de pater en de hond

Boeken etc

De wandelaar
Adriaan van Dis
Uitgeverij: Augustus

De eerste strofe van De wandelaar, het titelgedicht uit de eerste bundel van Martinus Nijhoff, luidt aldus:

Mijn eenzaam leven wandelt in de straten,
Langs een landschap of tusschen kamerwanden.
Er stroomt geen bloed meer door mijn doode handen,
Stil heeft mijn hart de daden sterven laten.

Of er sprake is van opzet weet ik niet, want ogenschijnlijk is er geen verwijzing, maar… deze strofe bevat heel nauwkeurig het motto van de nieuwe roman van Adriaan van Dis, getiteld: De wandelaar.

Ook de hoofdpersoon bij Van Dis is een eenzaam man, die wandelt in straten, langs een landschap of tussen kamerwanden. Je zou hem een bijna negentiende-eeuws renteniertje kunnen noemen, de zestig zojuist gepasseerd, wonend in Parijs, waar hij slechts zijn appartement verlaat in het kader van zijn dagelijkse routine: een wandelingetje door de buurt en het souper in het restaurantje waar wordt begroet als een oude bekende. Door zijn handen stroomt geen bloed meer en zijn dadendrang beperkt zich tot het lezen van de krant.

Tot op een dag!

Wandelaar.jpg

Tot op een dag mijnheer Mulder, want zo heet hij, op weg naar huis in zijn houtje-touwtjejas langs een kraakpand loopt dat in brand staat. De brandweer is erbij, bewoners proberen zich in veiligheid te brengen, maar het is tenslotte een hond die dansend in de vuurzee voor het raam de aandacht trekt. Tenslotte springt het gloeiende dier de dood tegemoet, om door een reddende arm van een brandweerman te worden gered.

Mulder ontfermt zich over de hond en hij ontmoet door diens gezelschap de illegale wereld, die zich in en rond het uitgebrande kraakpand had verscholen. Hier bivakkeerden vluchtelingen en hun kinderen, de zwervers en andere verstotenen, onder wie een zwijgende Chinees die een doos slaapt, een vrouw met één been en een neger met geblondeerd haar. Tegen wil en dank – Mulder maakt zich aanvankelijk ook bekend onder een andere naam – dringt het lot van deze verschoppelingen zich aan hem op. En dan begint langzaam bij hem het besef te ontwaken dat hij iets moet doen.

Niet alleen het kraakpand staat in brand, maar in feite brandt heel Parijs. De universiteit is in opstand, de middenklasse is in opstand en de buitenwijken zijn in opstand. Mulder, de man die het kalme leventje leidde van iemand zonder werkelijke zorgen, kiest partij voor de zelfkant van de maatschappij, daarbij aangezet door père Bruno, de katholieke geestelijke die zich het lot heeft aangetrokken van hen die in het kraakpand woonden. Zelf gelooft Mulder niet in God, maar hij begint wel te geloven in de goedheid van de mens – althans in zijn eigen goedheid.

Zeker is dat Van Dis met deze roman een fijne neus toont voor wat momenteel de tijdgeest beheerst: integratie en religie.
In wezen is Mulder een figuur, die je zo in een roman van Kunt Hamsun of Willem Frederik Hermans kunt tegenkomen. Ook Mulder vecht een eenzame strijd tegen zijn omgeving. Hij is alleen, zoals de hoofdfiguur uit Honger alleen is. Hij worstelt met zijn identiteiten zoals Osewoudt zich laat gelden in zijn schreeuw om gehoord te worden. Je zou de whisky drinkende père Bruno, zowel een nazaat kunnen noemen van zijn naamgenoot die in 1600 door de inquisitie werd verbrand, als van pater Beer die in De donkere kamer van Damocles de arme Osewoudt probeert te helpen bij het vinden van zijn Leica.
Mulder wordt gegrepen door iets wat je engagement zou kunnen noemen. Hij komt op voor de zwervende Chinees, de vrouw met één been en voor het kind van het verminkte gezicht, dat de brand heeft overleefd. En hij ontwikkelt een aan liefde grenzend altruïsme voor de illegale vrouw, die haar man in het vuur heeft verloren. Hij wil helpen, geld geven en eventueel is hij, de keurige man die hij nu eenmaal is, bereid een vervalst paspoort op te halen bij de Albanese maffia. Uiteindelijk geeft Mulder zelfs zijn hond weg, het dier dat hem zo dierbaar is geworden, en dat zijn gids is geweest in zijn reis door de illegaliteit.

Maar natuurlijk is de werkelijkheid weerbarstiger.

Er komt maar weinig terecht van wat Mulder onderneemt. Niet iedereen is nu eenmaal geschikt voor het verzet en zelfs niet voor het Rode Kruis. Er ontglipt Mulder veel en vaak worden zijn intenties verkeerd begrepen. Aan het eind van de roman gaat hij zelfs verder dan pater Bruno, die door zijn kerk wordt teruggefloten en voor eigenlijk niets anders rest dan zichzelf nog meer vol te gieten met drank. Behalve zelfrespect heeft Mulder weinig voor zijn goede daden terug gekregen.
“U heeft uzelf tekort gedaan”, concludeert de pater.

“Veel is het niet, maar wel iets, en dat is toch mooi, vindt u niet?”, riposteert Mulder.

Weinig is veel voor wie niet veel verwacht. Mulder had er misschien meer van verwacht, maar hij uiteindelijk toont zich tevreden. De illegale vrouw die hij lief had, omhelst hij nu in zijn dromen.

Met De wandelaar heeft Van Dis een van zijn beste romans geschreven. Hij verhaal zit uitstekend in elkaar. Het zal niet moeilijk zijn autobiografische elementen aan te wijzen – hé, daar gaat de camel houtje-touwtjejas van Adriaan voorbij! – maar uiteindelijk heeft de verbeelding het met gemak gewonnen. De actualiteit spat er vanaf, maar het gevaar van een te goedkoop engagement heeft de auteur weten af te wenden. Weliswaar ligt af en toe een zekere zoetsappigheid op de loer, maar die is nodig om die andere draken van het cynisme en de misantropie het hoofd te bieden. Bovendien is de triomf van Mulder te gering om van een politiek correcte roman te spreken. We kunnen wel geloven dat wie één mens helpt de hele mensheid helpt, maar dat is natuurlijk een illusie.

“De wereld heeft haar weelde èn haar misère”, schrijft Nijhoff in zijn gedicht.

De enige echte winnaar is natuurlijk de hond.

Een heilige.

Hij heeft zijn de brand overleefd en hij heeft zijn val overleefd. Bedenkingen over de staat van mensen heeft hij niet. Integendeel, het dier schijnt juist een voorkeur te hebben voor de verworpenen der aarde. Met zijn zorgeloosheid weet hij iedereen op te fleuren, zelfs het verbrande meisje dat nog een pijnlijke toekomst tegemoet gaat.

Dankzij die altijd snuffelende en pissende hond – poepen doet het dier opmerkelijk weinig in het boek – voorspel ik de Libris-prijs, of iets in die buurt.

HP/De Tijd, 18 januari 2007