BRIL & PAM (8)

Gastenhoek

In de gastenhoek kunt u ook werk van andere schrijvers vinden. Zo kunt u de correspondentie volgen met schrijver en Volkskrant-columnist Martin Bril.
Bril&Pam2.jpg

Elke avond, meestal voor het slapen gaan, mailen wij elkaar. Lees mee met twee columnisten in pyjama. Een nieuwe aflevering.

Aflevering 8, 21 februari 2007.

Waarde collega!

Pam.jpg

Zoals je ongetwijfeld hebt gelezen, gaat de nieuwe roman van Adriaan van Dis over een onderwerp dat ons beider zeer ter harte gaat: de hond.

Mijn hond is er een van het nobele vuilnisbakkenras en die van jouw is zo’n wit langharig keffertje, een kleine terriër naar ik meen, van het soort dat mijn vader “kuttenlikkertje” placht te noemen. Hoe hij aan die kwalificatie kwam weet ik niet, want mijn moeder kon geen honden velen.

Mijn hond is van buitenlandse origine. Vijftien jaar geleden liepen ik met de toenmalige familie over de dierenmarkt in Luik, toen wij een kartonnen doos passeerden waarin zich een kleine hond bevond; ja, een puppy nog, die zich behaaglijk uitstrekte als je haar aaide. Mijn dochter wilde het dier onmiddellijk mee naar huis nemen, een wens die tot mijn ontzetting werd ondersteund door mijn toenmalige vrouw. Ik protesteerde uit alle macht, want zelf zag ik niets in een hond. Honden beschouwde ik als smerige wezens, die een spoor van drek achterlaten. De gedachte dat een aangelijnde hond mij zou meeslepen langs de vuilnisbakken vervulde mij met weerzin en die maakte ik luid kenbaar.

Een uur later reden wij naar huis. Op de achterbank zat mijn dochter met de kleine hond in haar armen.

De belofte dat ik niets met de verzorging van het dier te maken zou hebben, hield vrij lang stand. Het dier leefde zo’n beetje langs mij heen en als het maar niet al te enthousiast tegen mij opsprong, vond ik het best. Maar de situatie veranderde toen enige mutaties in de familie plaatsgrepen. Mijn toenmalige vrouw vertrok in een wolk van onenigheid en weer paar jaar later ging mijn dochter op kamers wonen. Die avond kwam ik thuis in een stille woning.

En daar zat de hond.

Zij, het was een teefje, hield haar kop schuin en keek mij aan.

“Jij gaat morgen naar het asiel”, zei ik, terwijl ik zo’n onwelriekend blik hondenvoer opendraaide.

Maar om de een of andere reden werd de gang naar het asiel uitgesteld. Wel liep ik de volgende dag, en de dagen daarna, achter een aangelijnde hond en moest ik beschaamd toezien hoe het dier met gekromd achterlijf haar behoefte deed. Ik voelde mij een soort Walter Matthau, zo’n mopperende vrijgezel, onhandig in de menselijke omgang, die was opgescheept met een verantwoordelijkheid waar hij nooit om had gevraagd.

Het leek trouwens wel of ook de hond die films van Walter Matthau kende, want zij deed er alles aan om mijn hart te ontdooien. Kreeg ze eten, dan was ze altijd dankbaar. Sprak ik haar aan dan luisterde zij toegewijd en voelde ik mij verdrietig dan kwam zij naast mij zitten en likte mijn hand. Elke volgende morgen zou ik haar naar het asiel brengen, maar dat was op den duur niet vol te houden.

Zonder morren accepteerde zij weer nieuwe mutaties in de familie. Toen er weer een kind kwam, legde zij zich te slapen onder het wiegje. Vermoedelijk voelde zij zich de moeder, die zijzelf nooit was geworden. De nieuwe telg mocht alles met haar doen, ook als zij aan haar staart of aan haar oren werd getrokken.

Vorige maand is onze hond vijftien jaar geworden. Dat is naar mensenmaatstaven ver over de pensioen gerechtigde leeftijd. Sterker nog: ze loopt volgens de mensenkalender eerder tegen de negentig dan tegen de tachtig. Haar kop begint grijs te worden, maar ze is nog zeer vief. Ze is niet blind, zoals zo veel oude honden, en ook niet doof. Ze loopt bij ons zelfs alle trappen op en af en ze kan in het park nog behoorlijk hard hollen. Tot vorig jaar werd ze nog elke lente loops.

Toch is in haar geestelijke gesteldheid wel iets veranderd: ze wordt veel sneller bang dan vroeger. Het is begonnen met het vuurwerk op Nieuwjaarsavond, maar de paniek die toen bezit van haar nam, was wel beschouwd nog heel verklaarbaar. Helaas is het niet bij vuurwerk gebleven. Ook onweer ondergaat ze in grote angst en zijn wij buiten in de vrije natuur dan kan het gefluit van vogels een grote paniek bij haar veroorzaken. Vooral het gekras van kraaien kan haar tot wanhoop brengen. In huis ben ik haar soms ineens kwijt. Ze reageert dan niet op geroep of op het neerleggen van stukjes rookworst, wat nogal verontrustend is, want die beschouwt zij als een absolute lekkernij. Na lang zoeken vind ik haar dan trillend van angst onderin een klerenkast.

Wij zijn nog naar de dierendokter geweest om uit te zoeken of er misschien iets mis was met het hoornvlies, maar alles bleek in orde. Het is gewoon ouderdomsangst. Daar is wel iets voor, maar helemaal helpt het niet. Heeft ze een aanval dan begint ze krabben en te graven, meestal in een kast, maar soms ook in een hoek van de kamer, of achter de televisie, waar ze zichzelf dan verstrikt in allerlei draden. Wordt het te erg dan sluiten wij haar op in het halletje, waar al haar gekrabbel geen kwaad kan.

Dachten we.

Maar onlangs heeft iemand een schilderij met een glazen plaat in het halletje laten staan. Toen wij terugkwamen waren de muren besmeurd met bloed. Ze had in haar paniek het schilderij omgegooid en was daarna gaan graven in de glassplinters.
Het gebeurde op een zondag. Gelukkig is er op de Weesperzij een dierenkliniek voor spoedgevallen. Daar hebben een potige dierenarts en haar assistente de splinters verwijderd, en tot mijn opluchting vastgesteld dat het minder erg was dan het eruit zag. Toen de arts hoorde hoe oud Polly is – want zo heet ze – zei het mens: “Oh, dan is ze al in blessuretijd”.

Naar woord.

Ergens vond ik het voor de hond een beledigende uitdrukking, al weet ik niet precies waarom. Het is nu weer goed met mijn hond en wij gaan op naar de zestien jaar. Maar nu ga ik haar eerst nog even uitlaten. Is het jou ook opgevallen dat die hond in dat boek van Van Dis, wel veel plast, maar nooit schijt? De keurige heer die de hoofdpersoon is, neemt ook nooit een poepzakje mee. Ik denk dat de hond net als zijn baas te sjiek is om een drol te draaien. Wat dat betreft lijken Van Dis en zijn hond enorm op onze Koningin.

Je hondenvriend, Max.

Antwoord:
Collega,

Bril.jpg

Het is lang geleden dat we epistolair met elkander in contact waren, maar hier ben ik dan weer. Als er hier en daar een E wegvalt, duidt me dat niet euvel – de E-toets van laptop heeft het begeven. Vroeger, toen niets beter was, was het altijd de E die het als eerste op een typmachine begaf, en daarna de N, of andersom – na een paar jaar intensief gebruik kon je die twee letters op het toetsen bord in ieder geval niet meer lezen. Daarna begaven de bijhehorende armpjes en hamertjes het. Ja, die oude WF Hermans zal daar wel eens iets over geschreven hebben.

Ik zit hier momenteel op het Franse platteland. Alleen, dat wil zeggen: met de hond, je weet wel, dat diertje dat jij laatst als een kuttenlikkertje omschreef. Waar haal je ht eigenlijk vandaan dat mijn hond een kuttenlikker is? Dat is mijn hond helemaal niet. Hij is maar net iets kleiner als jouw oude Polly, een stukken kwieker, want vele jaren jonger. Ze is nog maar drie, of vier, daar wil ik af wezen. Hoeveel dat in hondentijd is weet ik niet.

Wat ik daarentegen wel weet is dat ik een vriendin heb die niet zo dol op hem is (het is overigens een vrouwtje, maar ik spreek over haar alsof het een mannetje is), want haar springt hij altijd in het kruis. Nu hoor ik je denken: zie je wel, toch een kuttenlikkertje, maar dat is niet waar Max; deze vriendin is echt de enige bij wie ze dat doet. En weet je waarom? Ik durf het bijna niet te zeggen, maar die vriendin wast zich niet zo goed. Ken je dat, een poes die altijd een beetje naar plas ruikt?

Nou, dat bedoel ik!

Hoe dan ook: hond en ik zitten hier samen op het land, en je zult begrijpen dat het dier zich prima vermaakt. Om half negen ’s ochtends maakt ze mij wakker, dan wil ze wandelen, en niet zo’n beetje ook; met meer dan een forse voettocht door bos en weiland neemt hij geen genoegen. Bovendien wil hij hollen en draven, dus ik moet takken, appels, golfballen, noten en kastanjes voor hem weggooien. Kwam hij die nou maar terugbregen, dan had ik aan één tak tijdens zo’n tocht genoeg, maar ze wil steeds andere takken. Om gek van te worden. Daarna, als we thuis zijn, wil hij eten, en mag ik koffie drinken.

Vervolgens gaan we met de auto naar de bakker. Bij auto moet je niet denken aan mijn flitsende bolide, maar aan een oude, gammele bestelwagen, een 2CV. Ik zit achter het stuur en de hond op schoot. Daar gaan we. Af en toe likt hij mijn gezicht, wat de veiligheid niet ten goede komt, maar de saamhorigheid wel, hoewel ik daar onmiddellijk aan toe moet voegen dat IK de hond niet teruglik. Wel voeren we hele gesprekken. Bij de bakker aangekomen, laat het dier zich uitgebreid door de verzamelde Fransozen bewonderen – het is zo’n hond die altijd veel bekijks heeft en bijzonder ijdel is.

Bij terugkeer in de nederzetting waar we wonen, zijn de honden van de naburige boer uit de schuur bevrijdt door de boerin: beiden hebben een dikke drol op mijn erf gedraaid, en staan nu klaar om met mijn hond te spelen. Terwijl ik de stront opruim, verdwijnen de dieren.

Goed.

Wat een wervelend leven hè? Ja, je zal maar hond zijn! Ik wou dat ik het was. Het begrip “hondenleven” slaat werkelijk nergens op. Mijn hond heeft het beter dan ik. Hij is bijvoorbeeld nooit somber, om maar eens iets te noemen. Hij mokt wel eens, en hij is ook wel eens niet tevreden, maar ik weet zeker dat hij niet door existentiele twijfel bezocht wordt. Kijk, en ik wel – vandaag bijvoorbeeld zag ik het helemaal niet zitten. Waartoe zijn wij op aard, en hoe lang zou ik het uitzingen als ik overal de brui aan gaf; de lier in de wilgen hing, zogezegd?

Weet jij het?

De hond weet het ook niet, dat is een ding dat zeker is, maar hij heeft de zorgen ook niet. Poepen, pissen, eten, slapen, wat rondhollen, dat is het repertoire; meer gaat er niet in zo’n beest om, hoewel, hij voelt het wel als ik wat neerslachtig gestemd ben. Dat komt hem helemaal niet slecht uit, hij zet dan ook een wat treurige blik op, en komt als ik ’s middags een dutje doe, lekker bij me liggen. Word je vervolgens wakker, dan is het weer een en al bereidwillig vrolijkheid. Dat zo’n hond nooit eens moe wordt van zijn eigen blijdschap. Een wonder is het.

Collega, ik hang op – jij bent aan een gewichtig boek aan het werken, en ik trek een flesje Saint Emilion open en ga een paar eieren bakken. Daarna steek ik de haard aan. De hond en ik gaan dan in de vlammen turen, tot het vuur weer dooft en we naar bed kunnen. Morgen weer een dag, en daarna weer eentje. Is het niet schitterend?

Grote groet, ook van de hond.

Martin