Hooggestemde gesprekken en goede voornemens

Boeken etc

De laatste gasten
Mensje van Keulen
Uitgeverij: Atlas

Lang geleden heeft Harry Mulisch gezegd dat hij gelukkig niet zulke boeken schreef als Mensje van Keulen, die zich afspelen in de Tweede Helmersstraat. Dat was nogal een flauw verwijt met als bedoeling zich af te zetten tegen wat Mulisch beschouwt als het binnenhuisrealisme in de Nederlandse literatuur. Het gevolg was wel dat Mensje van Keulen sindsdien wordt vastgeplakt aan het binnenhuisetiket en getuige een recent interview heeft zij zich daar min of meer bij neergelegd.

Hoe onrechtvaardig ook, van sommige etiketten raak je nu eenmaal nooit meer los. Jan Hein Donner heette ook geen Jan Hein Donner, maar tot zijn ongenoegen bleef iedereen hem altijd zo noemen.

Inderdaad komen in de romans en verhalen van Mensje van Keulen vaak “gewone” mensen voor van het soort, dat je als het ware loslopend op straat kunt tegenkomen. Bij nader inzien blijken die gewone mensen meestal helemaal niet zo gewoon, zeker niet bij Mensje van Keulen, die een fijn oog heeft voor menselijke zwakheden.

Vooral als het gaat om menselijke zwakheden met een sadomasochistisch tintje.

De wereld van Mensje van Keulen is nu eenmaal zwanger van moedwil en misverstand, van argwaan en achterdocht, eigenschappen die tot uiting komen in roddel, in pesterijtjes en als het helemaal uit de hand loopt: in verraad. Verraad, dat is in feite ook waar het over gaat in Van Keulen’s nieuwste roman: De laatste gasten.

Laatste gasten.jpg

De werkelijkheid is bij Mensje van Keulen nooit ver weg en ik heb begrepen dat De laatste gasten gedeeltelijk is gebaseerd op een verblijf in De Pauwhof. Over deze villa in Wassenaar, “waar kunstenaars en intellectuelen in een rustige omgeving konden werken”, bestaan hilarische verhalen, die doorgaans drankmisbruik betreffen en andere vormen van liederlijk gedrag, waaraan de artistieke medemens zich soms overgeeft. Met grote regelmaat werd dit tehuis bewoond door tweederangsartiesten, die aan de dinertafel wel hooggestemde gesprekken voerden, maar die hun goede voornemens zelden tot uitvoering brachten. Mensje van Keulen verbleef er een tijdje in de jaren zeventig.

Inmiddels is De Pauwhof opgeheven.

eetkamer2.jpg
(Eetkamer De Pauwhof)

Hoofdpersoon in De laatste gasten is de negentienjarige wees Florrie, die door beheerder Alice Müller als hulpje in het huishouden wordt aangesteld in het kunstenaarshuis D’Meihof. Daar wordt zij opgenomen in een onduidelijk gezelschap van mislukte schilders, dichteressen, filosofen en andere artistiekelingen. Het is zeer onwaarschijnlijk dat de wereld nog veel van deze kunstenaars zal horen, maar met de mond belijden zij nog wel allerlei ambities.

Zie hier: een situatieschets van een dankbaar gegeven. Thomas Mann is er mee begonnen en daarna is het een heel genre geworden. Nog recentelijk verscheen De kegelwerper van Margriet de Moor, ook een verhaal dat zich afspeelt in een kunstenaarspension. Maar De laatste gasten is overtuigender, misschien omdat er meer kwaadaardigheid schuilt in deze roman dan in die van Margriet de Moor.

Ik zag de gasten bij Mensje van Keulen voor me zitten, daar aan de tafel in D’Meihof, pratend over zaken des levens die er werkelijk toedoen. De toon wordt al meteen gezet als tijdens het avondmaal door de bewoners aan Florrie wordt uitgelegd waarom het tehuis D’Meihof heet. Het is genoemd naar de Mei, het meesterstuk van onze groter dichter Herman Gorter. Zelf spreken de disgenoten van “een poëtische waterval”, maar helaas komen zij in hun herinnering niet verder dan de eerste strofe, terwijl toch ook met afschuw wordt opgemerkt dat “alle goede dingen uitsterven”.

Meer naar het einde citeert een van de bewoners de beroemde zin van Wittgenstein als “warüber man nicht sprechen kann, darüber muss man schweigen”, waarvan elke eerstejaarsfilosofiestudent weet dat het moet zijn:“wovon man nicht sprechen kann, etc”. Dat is allemaal erg grappig en, al of niet bedoeld, krijgt de roman daardoor iets van een satire.
Die Tischgespräche vormen het hoogtepunt van het boek. Er is geen onderwerp zo interessant of de disgenoten weten er artistieke onzin van te bakken. Je hoort allerlei echo’s van standpunten, die allemaal wel eens mode zijn geweest. Temidden van de halftalenten, leeghoofden en artistieke windbuilen zijn er in feite drie personages die ieder een vorm van zuiverheid representeren.

Daar is natuurlijk Alice Müller, die op een zeer menselijke manier er alles aan doet om D’Meihof overeind te houden. Zij doet dat in weerwil van de externe eigenaren, die het liefst de instelling de nek om zouden willen draaien. Om de bewoners zo lang mogelijk onderdak te bieden, vervalst Alice hun namen op het inschrijfformulier, zodat de bewoners voor nóg een termijn in aanmerking komen. Maar die goedheid blijkt paarlen voor de zwijnen.

En dan is er Emile Waterman, de kunsthistoricus, die door zijn kennis en zijn inlevingsgevoel de jaloezie opwekt van zijn medebewoners. Hij is veel op reis, kan mooi vertellen, maar het zijn ook juist die eigenschappen die bij de minder bedeelde bewoners gevoelens van rancune opwekken. Alice Müller en Emile Waterman koesteren een onderhuidse genegenheid voor elkaar en zij zullen daarom, ieder op hun eigen wijze, door de andere bewoners worden verraden. Mensje van Keulen beschrijft hun ondergang op een verfijnde wijze, zonder ophef en zonder poeha, maar in een bittere spanning die de vernietigende kracht laat zien van jaloezie en rancune.

Daartegenover staat de naïeve zuiverheid, die zich vooral manifesteert in Florrie, de vrouwelijke Candide, die recht overeind blijft in een omgeving waar liefdeloosheid de klok slaat. Eigenlijk is het een klein wonder dat Florrie, opgevoed door haar kwaadaardige tante Lena, de wereld niet is gaan zien als een verdorven plaats waar macht, geld en hoererij de dienst uitmaken. Als kind al zat zij met haar hoofd in de boeken en die vlucht moet haar hebben gered.
Wat niet wordt gered is D’Meihof.

Als resultaat van het verraad van de bewoners zelf wordt het opgeheven. Wat begonnen is als een door wantrouwen gevoede observatie mondt uit een who-done-it waaraan het hele huis ten onder gaat. Voor Emile Waterman en Alice Müller is er evenmin redding. Waterman verdwijnt en Alice sterft aan “de zwakte van het hart, die zich niet op tijd had aangekondigd”.

En Florrie komt tenslotte aan de weet hoe het werkelijk staat met de verdachte Waterman. Dat hij onschuldig is, had de lezer eigenlijk al begrepen, maar Florrie ontdekt het met bonzend hart. Haar besef dat dus niet alles en iedereen bedrog is, geeft aan deze kleine maar fraaie roman toch nog een minder somber stemmend slot. Of om Gorter te spreken:

Hoor mij nu Mei: er dwaalt in ieder leven,
In ieder lijf, een vlam, elk voelt haar beven
Wel eens of twee maal, maar niet vele malen.

HP/De Tijd, 2 februari 2007