De Commissie Gewetensbezwaren vergadert

Columns

De voorzitter van de Commissie Gewetensbezwaren voor Ambtenaren (CGA) opende de vergadering.

“Hartelijk welkom, dames en heren”, zei hij, “aangezien na het aantreden van het kabinet-Balkenende IV het aantal ambtenaren met gewetensproblemen aanzienlijk is toegenomen, heeft de regering een commissie in het leven geroepen om de problemen te inventariseren. Voor alle helderheid zal ik kort uiteenzetten wat er aan de hand is”.

De voorzitter keek in het rond en zag veel gekwelde gezichten.

“Het is u ongetwijfeld bekend”, ging hij verder, “dat ambtenaren de wet dienen uit te voeren. Ambtenaren die zulks weigeren, moeten daarom worden ontslagen. Weliswaar mogen ambtenaren staken, een recht dat door het eerste kabinet-Van Agt is toegekend, maar individuele werkweigering is iets heel anders dan een staking. In het reageerakkoord van Balkenende IV is echter het zinnetje opgenomen: ‘Mochten er in de gemeentelijke praktijk problemen, dan zullen initiatieven worden genomen om de rechtszekerheid van gewetensbezwaarde ambtenaren veilig te stellen’. Kortom, ambtenaren die de wet niet willen uitvoeren omdat zij die menen dat die in strijd is met hun geweten, zullen gevrijwaard worden voor ontslag. De regering heeft bovendien gemeend dat de kwestie niet alleen speelt in de gemeentelijke praktijk, maar ook op de niveaus van provincie en rijk. Derhalve zijn hier vertegenwoordigers van alle organen en geledingen aanwezig”.

homohuwelijk.jpg

De voorzitter rommelde in zijn papieren en koos een lange lijst met namen uit.

“Laat ik beginnen met de heer Albrecht. Waar zit u? Ah, daar! Kunt u mij zeggen met welk gewetensconflict u worstelt?”.

“Mijn geweten heeft onoverkomelijke bezwaren tegen het trouwen van homo’s. Ik heb dat een keer gedaan, maar ik kon er ’s nachts niet van slapen. Dat eens, maar nooit meer!”.

De heer Albrecht zweeg. Het huilen stond hem naar dan het lachen.

“Juist, ja…”, zei de voorzitter van de Commissie, “en dan nu mevrouw Barendse. Wat mag u niet doen van uw geweten?”.
“Geen lesbiennes trouwen, mijnheer de voorzitter. Mijn geweten verbiedt ten ene male aan zulks mee te werken. Ik raak dan in grote nood”.

“En waarin uit zich dat?”, vroeg de voorzitter.

“In slapeloosheid en somberheid. Ik laat dan van alles uit mijn handen vallen”.

“Mijnheer Constant, waar zit u? Juist. Wat is uw probleem?”.

Mijnheer Constant schraapte zijn keel en zei: “Mijn geweten verzet zich er tegen om joden met elkaar te trouwen. Om over homoseksuele joden of lesbische jodinnen maar te zwijgen. Ik heb niets tegen die mensen, maar het lijkt mij beter dan die door iemand anders worden getrouwd.”.

De voorzitter vond even geen woorden. Hij leek van zijn stuk gebracht, maar na enig nadenken herstelde hij zich.

“Tsja, hum, jajaja…”, zei hij tenslotte, “zijn er misschien ook mensen in de zaal die er bezwaar tegen hebben om zigeuners in de echt te verbinden?

Daarop bleef het stil. Kennelijk had niemand daar bezwaar tegen. Maar misschien kwam het niet zo veel voor dat zigeuners trouwen op Nederlandse stadhuizen. Toen de voorzitter tevergeefs de zaal had rond gekeken, begon hij weer te bladeren in zijn papieren. Tenslotte leek hij gevonden te hebben wat hij zocht.

“En dan geef ik nu het woord aan mijnheer Dubois”, zei de voorzitter, “mijnheer Dubois, hoe zit het met uw geweten?”.
“Omdat ik vanwege mijn geweten tegen de oorlog in Irak ben”, zei mijnheer Dubois, “wil ik het deel van mijn belastingcenten, het deel dat naar Defensie gaat, niet langer betalen”.

De heer Dubois kreeg daarop van alle kanten bijval en de vergadering duurde nog de hele dag.

Binnenlands Bestuur, 30 maart 2007