De worst van Laurens Jan Brinkhorst

Boeken etc

Op weg naar het schavot
Kees Fens
Boekenweekessay van de CPNB

Een jaar geleden, op 3 maart 2006 om precies te zijn, schreef Kees Fens in de Volkskrant een hartverscheurende column onder de titel: Een wereld van schaduwen. Het was de week voor de boekenweek 2006 en hoewel het thema “muziek” heette te zijn, ging dat stukje over het langzaam blind worden en over de angst voor “een leesloos leven, dat geen werkelijk leven meer is”.

Zoiets staat dan ineens in de krant, temidden van het nieuws, de hoofdartikelen en de cabaretrecensies.

Het zijn regels die door merg en been gaan, maar die op een vreemde manier toch een cadeautje zijn, ook al is het onderwerp een langzaam aftakelen dat niemand vrolijk maakt. Je zou hopen dat er meer van dat soort stukjes in de krant stonden, maar helaas bezitten maar weinigen het talent om ze te maken.

Fens heeft over alles en nog wat geschreven, van voetbal tot voetwassing, maar in de stukjes over zijn eigen onvermogen is hij op zijn best. Hij is in staat over zichzelf te schrijven zonder zichzelf te vergroten tot ijdele proposties, of zich te verkleinen tot de stoethaspel die iedereen vertedert met zijn gebreken. Werkelijk meesterlijk zijn de stukjes waarin hij zich niet verschuilt, maar ineens naar buiten treedt als de man die tot hulpeloosheid is gedoemd in een wereld die langzaam onherkenbaar wordt.

De rubriek van Fens in de Volkskrant heet In het voorbijgaan en herinnert ons eraan dat alles inderdaad voorbijgaat. Geen originele gedachte misschien, maar wel ontzettend waar, of zoals Fens in die hartverscheurende, door merg en beende gaande column van 3 maart 2006 schreef: “Ik sta op het punt uit te sterven. Ik heb nog geen boek over een schrijver en de muziek gelezen. Ik zal er geen enkele lezen, want boekenweekboeken bestaan zolang het thema duurt. Veertien dagen dus. Daarna worden ze onzichtbaar. Geen boekhandelaar heeft mij ooit kunnen vertellen waar ze blijven”.

En die man schrijft dan het Boekenweekessay van 2007!

Fens 1.jpg

En die half blinde man, die zichzelf beschouwt als een uitstervende diersoort, schrijft dan ook nog eens het
Boekenweekessay over het onderwerp: HUMOR!

Had Fens een boekenweekessay geschreven over de dood, over de ondergang van de Nederland, over de afschaffing van de literatuur of voor mijn part over de angst voor het hiernamaals en in het bijzonder voor de hel van Dante, dan zou ik daar volledig vrede mee hebben gehad. Maar Kees Fens over humor, uitgerekend in boekweekboeken waarvan de boekhandlaar al na veertien dagen niet meer weet waar ze zijn gebleven, dat is toch wel een aanslag op mijn voorstellingsvermogen.

Fens2.jpg

Wel wordt de titel van het boekenweekgeschenk nu ineens heel logisch: Op weg naar het schavot.

Bij zo’n titel hoort natuurlijk een anekdote. Fens vertelt die van Johan Fisher, bisschop van Rochester, die in 1535 vanuit de Tower naar het schavot werd geleid, waar beul en zwaard op hem wachten. Op weg naar zijn executie vroeg hij om zijn schoudermanteltje, omdat hij bang was een koutje te vatten.

Humor volgens Fens, en ook nog typisch Engelse humor.

Niets is zo moeilijk om over humor te schrijven, omdat de verleiding groot is dat de auteur in zijn verhandeling over humor zelf humoristisch wil zijn. Dat is de valkuil waar al menige essayist in is gevallen. Daar komt nog bij dat humor een vast item is op het lijstje van belegen onderwerpen. Tenminste één keer per jaar, maar meestal vaker, word ik gevraagd een stuk of een column te schrijven over alles wat met humor te maken heeft: sport en humor, literatuur en humor, eten en humor, schaken en humor, belasting en humor, ambtenaren en humor, minderheden en humor, seks en humor, enzovoort.

Helaas is schrijven over humor zelden leuk, om de eenvoudige reden dat een beschrijving van het leuke, het humoristische, het absurde, het lachwekkende zelf nooit leuk, humoristisch, absurd of lachwekkend kan zijn. Mensen die zelf leuk zijn, weten dat drommels goed. Zo heeft Kees van Kooten lang geleden in de Haagse Post een stuk geschreven over de humor van de jaren zeventig. Het stuk was getiteld: “Is Woody Allen natuurleuk?”.

Een woordspeling, bah! Woordspelingen zijn nooit leuk, behalve natuurleuk als ze leuk zijn.

Het stuk van Kees van Kooten was niet om door te komen. Het was onleesbaar en vreselijk saai. En onderaan stonden 42 voetnoten, alsof het een wetenschappelijke verhandeling betrof. En misschien is het, after all, ook wel de beste verhandeling die er ooit over humor is geschreven.

Ja, ook deze recensie worstelt met humor als onderwerp. Met andere woorden: als dit interessante, waardevolle, kritische, hout snijdende recensie wordt, dan kan die niet tegelijkertijd leuk zijn. Sorry. Wanneer u dus tijdens het lezen van deze recensie één keer in de lach bent geschoten, dan is het duidelijk dat ik iets verkeerd heb gedaan. Mocht u per ongeluk inderdaad toch een keer hebben gelachen, wilt u mij dat dan laten weten waar dat is gebeurd. Dan zal ik die passage onmiddellijk schrappen.

Wat ook niet leuk is, is de mop, dat kunt u in elk handboek over humor lezen.

Bijvoorbeeld: koningin Beatrix liep laatst naakt door de Kalverstraat, toen zij daar Laurens Jan Brinkhorst tegenkwam, zonder broek, op weg naar de slager om een worst te kopen, enzovoort.

Een mop die zo begint, kan niet leuk zijn, want smakeloos, en ik weet zeker dat u de pointe daarvan ook helemaal niet wilt weten. U wilt gewoon niet weten wat Koningin Beatrix tegen Laurens Jan Brinkhorst zei en hoe hij daarop reageerde.
Helaas vertelt Kees Fens af en toe wel een mop. Die zal ik hier niet verraden, want dat zal de auteur vast niet waarderen.

Waar Kees Fens daarentegen niet vanuit heeft willen gaan, is een stelling. Dat zie je vaak in het essay, en in deze tijd ligt het voor de hand om te denken aan stellingen als: in een multiculturele samenleving zou humor een bindende factor moeten zijn. Of anders: in een multiculturele samenleving moet je juist terughoudend zijn met grappen over minderheden.

Kees Fens doet dat allemaal niet. Hij schrijft voornamelijk vanuit zijn eigen perspectief – alsof hij ook vanuit het perspectief van Raoul Heertje zou kunnen schrijven – en daarbij valt op dat Freek de Jonge wel zo’n beetje het meest recente is waar hij echt om heeft gelachen. Zijn referentiekader is vooral Wim Kan, alsmede Kooten & De Bie, en dan heb je wel gehad. Kees Stip, Annie M.G. Schmidt, Thomas Mann, Evelyn Waugh, Godfried Bomans en Remco Campert komen ook nog even langs. Dat is niet wereldschokkend.

En dat is ook helemaal niet erg, want over veertien dagen weet niemand meer waar al die boekenweekboeken zijn gebleven.

HP\De Tijd, 9 maart 2007