Wetenschap-Religie 2-1 na verlenging

Boeken etc

Het vergeten seizoen
Peter Delpeut
Uitgeverij: Augustus

Volgens wijlen de politicoloog Lucas van der Land is “een geloof niets anders dan een bijgeloof met succes”. Hij bedoelde ermee dat elk geloof als een bijgeloof is begonnen en dat dit bijgeloof pas de status van een gosdsdienst kan verwerven als het aan de macht komt. Inhoudelijk is er volgens Van der Land geen verschil tussen een geloof en een bijgeloof. De aannames van de christelijke kerk zijn even onbewijsbaar als die van het boeddhisme, de islam of de astrologie. Zeus en Wodan worden niet meer aanbeden, maar dat komt niet omdat hun ideëen minder juist waren dan die van de christelijke of islamitische God.

Deze opvatting gaat terug op de Verlichting, toen men de Bijbel historisch begon te toetsen en er allerlei tegenstrijdigheden werden ontdekt. In de negentiende eeuw werd er nog een schepje bovenop gedaan en kwam men, nog meer dan voorheen, tot het inzicht dat als het onmogelijk was het gelijk van godsdiensten aan te tonen, er ook niet één ware godsdienst kon zijn.

Het probleem van de godsdiensten ligt besloten in de relatie tot de rede. Nog niet zo lang geleden heeft paus Benedictus XVI gezegd dat het christendom – meer dan de islam – belang hecht aan de rede, wat hem uiteraard vanuit de moslimlanden op heftige kritiek kwam te staan. Zelf als de paus in dit opzicht gelijk heeft, dan nog zit de katholieke kerk met een paar lelijke paradoxen en andere ongerijmdheden. Intussen wordt het gebied waar godsdiensten uitspraken over kunnen doen, steeds kleiner. Vandaar dat gelovigen die niet kunnen leven met een bestaan achter de dijk van de metafysica, wel eens naar het geweer grijpen.

Delpeut.jpg

De debuutroman van Peter Delpeut (50), cineast en schrijver, gaat over dit kruispunt van geloof en wetenschap. Het is dan ook niet toevallig dat Het vergeten seizoen in de negentiende eeuw speelt, toen de stoomtrein net opkwam en het kritisch onderzoek naar het christendom al even zeer op gang begon te komen. In een radio-interview vertelde Delpeut onlangs dat hij al langere tijd is gefascineerd door de negentiende eeuw, maar dat hij zich ook heeft laten inspireren door de huidige debat over geloof en atheisme. Het is een strijd tussen de zachte brigade, onder leiding van Désanne van Bredero en Marjoleine de Vos aan de ene kant, en de scherpslijpers met Maarten ’t Hart en Rudy Kousbroek aan de andere kant.
Waar Delpeut zelf staat werd niet helemaal duidelijk – vermoedelijk dichter bij de hardliners – maar dat ook hij weer op de proppen kwam met het akelige misverstand “dat wetenschap eigenlijk ook een soort geloof is”, deed mij even het ergste vrezen.

Toch is Het vergeten seizoen een interessant boek, zeker voor een debuut. In zekere zin is het zelfs een klassieke roman, waarin een klassieke tegenstelling wordt uitgewerkt.

Het zal ergens rond 1870 zijn en in een dorpje in het oosten van ons land ontvangt een doodziek meisje elke vrijdag om drie uur de stigmata van Christus. Dat wil zeggen dat haar handen beginnen te bloeden op de plaatsen waar Christus de spijkers te verduren zou hebben gekregen. Deze gebeurtenis wekt zo veel opschudding dat de aartsbisschop aan pastoor Peters de opdracht geeft een kijkje te nemen. Over het algemeen houdt de katholieke kerk niet van wonderen, behalve als men er na lang onderzoek niet meer onderuit kan. Dan omarmt de kerk het wonder, zij het dat het natuurlijk niet te gek moet worden. Maar een enkel wonder om de geloofsgemeenschap alert te houden, kan geen kwaad.

En daarin zit hem nou juist de crux. Als vertegenwoordiger van de officiele kerk wil pastoor Peters natuurlijk het liefst het meisje met de stigmata ontmaskeren, want dat bespaart veel emoties en andere rompslomp. Bovendien is pater Pastoors binnen de religieuze verhoudingen een vertegenwoordiger van de ratio. Daarom vindt hij in de plaatselijke dorparts Wessels een onverwachte medestander.

Deze Wessels is een onvervalste atheist, zoals je die in de negentiende eeuw veel had. Voor de plaatselijke bevolking is hij “een heiden”, maar als vakman wordt hij getolereerd. Er ontstaat nu een verbond tussen de pastoor en dorparts ten einde de openbaringen van het meisje terug te voeren op bedrog. Het meisje zou bijvoorbeeld ongemerkt een bepaalde zalf toegediend krijgen, die blaren en daarmee het bloeden veroorzaken. Ook is het Wessels opgevallen dat bij het meisje wonden ontstaan op plaatsen, waar Jezus nooit de spijkers toegediend heeft gekregen. Om die hypothese aan te tonen, ondernemen pastoor en Peters en doktor Wessels enkele empirische experimenten, waarvan er één tamelijk gruwelijk is. Dat experiment zal ik hier niet zal verklappen, maar ik kan wel zeggen dat ze voor liefhebbers van het horrorgenre aangename leesstof zijn.

Uiteraard zijn pastoor Peters en dokter Wessels niet alleen elkaars medestanders, maar ook elkaars tegenstanders – dat is aardige in deze roman. Maar pastoor Peters heeft nog meer tegenstanders, onder wie zijn eigen bisschop die heel wat goedgloviger – of cynischer – is dan zijn eigen voetvolk. En dan is er een non, een afgewezen jeugdliefde van pastoor Peters, die niets liever wil dan wraak te nemen en daarvoor ook bereid is om te verraden.

In de wereld van dokter Wessel is veel metafysica, die hij graag zou willen uitroeien, het liefst natuurlijk met een operatie die het meisje in één klap zou laten genezen. In de wereld van pastoor Peters daarentegen is er eigenlijk geen metafysica, al zou hij dat graag willen. Zijn wereld zou koud en onverdragelijk zijn, als er niet twee mensen in zijn leven waren, die hem onvoorwaardelijke liefde geven: zijn huishoudster en de zoon van zijn huishoudster, een minder begaafde idioot, waarop de rest van het dorp jacht maakt.

Het einde van deze opmerkelijke roman is zeer cynisch. Het gaat te ver om te zeggen dat Wessels heeft gewonnen, maar verloren heeft deze huisarts ook niet. Dat het wonder een tamelijk prozaische afloop heeft, is natuurlijk iets dat de kerk niet aan de grote klok heeft gehangen.

HP\De Tijd, 27 april 2007