Schrijvers zijn vreselijk

Boeken etc

Als een hond zijn blinde baas
Margriet de Moor
Uitgeverij: Contact

Niets in de literatuur lijkt zo vruchteloos als schrijven over schrijven. In plaats van een goed verhaal te vertellen of een idee uit te werken, begint de schrijver ineens uit te pakken over het schrijfproces dat hem (of haar) telkens weer in zijn (of haar) ban houdt. Als schrijver begrijp ik die behoefte, maar als lezer weet ik mij vaak verveeld wanneer een schrijver plotseling verantwoording gaat afleggen over zijn ambacht. Ik moet dan altijd denken aan Woody Allen, die in een van zijn films – ik dacht in Stardust Memories – aan God vraagt wat de zin van het leven is.

Het antwoord van God is ondubbelzinnig: “Tell funnier jokes!”.

Van een schrijver wordt dus verwacht dat hij betere boeken schrijft, en niet dat hij boeken schrijft over hoe die betere boeken geschreven moeten worden. Niettemin begrijp ik dat de boog niet altijd gespannen kan zijn. Op de schouders van de schrijver rust immers geen enkele verplichting. De schrijver gaat zijn gang maar, ook al wil hij een vuistdikke roman schrijven over een man zonder eigenschappen, of over het timmeren van een sinasappelkistje. De schrijver dient zich slechts te realiseren dat hij onderweg lezers kan verliezen.

In Als een hond zijn blinde baas heeft Margriet de Moor een aantal essays en beschouwingen verzameld, die volgens de achterflap gaan over “schoonheid en passie aan de schrijftafel”. Als toelichting staat er: “Opgeleid als zangeres en pianiste, muzikaal denkend in beweging en toon, laat zij haar aanstekelijk plezier zien in de literaire dubbelwereld die de gewone wereld zo vriendelijk en hardnekkig vergezelt”.

Blinde hond.jpg

Helemaal begrijpen wat daar staat, doe ik niet. Wat een literaire dubbelwereld is, staat mij al niet helder voor de geest en hoe zo’n literaire dubbelwereld dan ook nog eens de gewone wereld kan vergezelen, is me een stap te ver. Als je goed telt, zou het bij Margriet de Moor dus om vier werelden moeten gaan: een literaire dubbelwereld, een muzikale wereld en een gewone wereld. Dat krijg je als schrijven over schrijven gaat: het aantal mogelijke werelden dijt dan ineens enorm uit.

Maar laat ik niet flauw zijn en gewoon vertellen wat voor soort stukken er in Als een hond zijn blinde baas te vinden zijn.
Als ik het goed zie, bevat deze bundel essays over schrijven, muziek en politiek. De essay’s over schrijven vind ik verrassend helder en die over muziek vind ik de moeite waard, hoewel minder verrassend. De politieke essay’s over Nederland na de moorden op Pim Fortuyn en Theo van Gogh proeven als gelegenheidsstukken van iemand die niet helemaal thuis op het terrein waarover zij schrijven wil.

De essays over schrijven zijn verrassend, omdat Margriet de Moor zonder voorbehoud het ouderwetse standpunt inneemt dat zij zich als schrijver niets aanttrekt van haar publiek. Zij denkt bij het schrijven nooit aan haar publiek, “niet voor, niet tijdens en niet na voltooiing van het werk”. Deze radicale stellingname is enigszins in discrediet geraakt, maar De Moor draagt haar nog met verve uit. “Schrijvers zijn vreselijk”, schrijft ze als ze aan een bijeenkomst in Doetichem memoreert. Daar moet zij samen met haar collega’s Hafid Bouazza en Marcel Möring optreden, omdat de organisatoren van de avond het zo’n leuk idee hadden gevonden om een christen, een jood en een moslim, onder leiding van good old Wam de Moor, te laten leuteren over literatuur. Wat zij daar zou moeten zeggen, ontgaat haar ten enen male. En wat zij zou willen zeggen, ontgaat het publiek ten enen male, zodat zij tenslotte tot de conclusie komt: “De Nederlandse schrijver spréékt wel Nederlands, maar de schrijdkunst beoefent hij – als het goed is – in zuiver Chinees”.

Het is de slotzin uit Chinese filosofen in Doetichem, een van haar sterkste essays.

Overigens trof ik een opmerkelijke paradox aan in de bundel. In verschillende toonaarden schrijft De Moor dat ze “nooit heeft ingezien waarom je als kind anders en heviger waarneemt dan in je latere leven”. Dat is een logische gedachte voor een schrijver, die zichzelf als een laatbloeier kan beschouwen. Maar vervolgens krijgt de lezer het essay Ze waren schoolmeester voorgeschoteld, waarin de De Moor meteen haar stelling op losse schroeven zet door op fijnzinnige wijze over haar ouders en haar jeugd te vertellen.

Minder polemisch dan haar stukken over de ambacht van het schrijven, zijn De Moors beschouwingen over muziek. Zij is uitstekend thuis in de materie en haar bewonderend enthousiasme is niet alleen die van de amateur. Haar smaak is, geloof ik, vooral romantisch, maar als het moet, kan ze ook zakelijk uitleggen wat een componist of een muziekstuk zo bijzonder maakt.

Minder boeiend vond ik de politieke essays – zoals In het land van Anne Frank, geschreven en uitgesproken voor een Duits publiek – waarin een poging wordt gedaan uit te leggen wat er van Nederland is geworden na twee politieke moorden. Ook Margriet de Moor vent de mythe uit dat Theo van Gogh heeft gezegd dat moslims geitenneukers zijn, een uitspraak die steeds vaker wordt geciteerd als “alle moslims zijn geitenneukers”.

Zeker, Van Gogh heeft het woord geitenneuker gebruikt, en fraai is dat allemaal niet, maar voor zover ik kan nagaan, heeft hij dat nooit gedaan in bovenstaande zin. Er is ook een groot verschil tussen de opmerking dat joden niet deugen en de opmerking dat joden die stelen, niet deugen. Zo is er bijvoorbeeld ook een onderscheid tussen de zin moslims zijn geitenneukers en de zin moslims die homo’s van torens willen gooien, zijn geitenneukers. Ik vermoed dat de Nederlandse samenleving het vlak na de moord de geitenneukersmythe nodig had om tegenover zichzelf te verantwoorden dat het vooral Van Goghs eigen schuld was. Maar dit is niet de plaats om daar verder op in te gaan. Dat zal ik later doen, op een ander moment.

In het essay 2084, een roman die nog komt, reeds publiceerd in NRC/Handelsblad, schrijft De Moor dat zij Ayaan Hirsi Ali mist, hoewel zij het vroeger met haar eens was, maar tegenwoordig heel wat minder. Daarmee geeft De Moor er blijk van niet te beseffen hoe zeer Ayaan Hirsi Ali en Theo van Gogh aan elkaar gekluisterd zijn.

HP\De Tijd, 8 juni 2007