De mooie en duistere kanten van Joop van Tijn

Columns

Enige tijd terug werd ik door een redacteur van Vrij Nederland gevraagd of ik wilde meewerken aan een portret van Joop van Tijn. Deze even befaamde als beruchte journalist was tien jaar dood, en VN wilde een eerlijke schets van de man die zo veel jaren hun redactieburelen had beheerst.

Erg enthousiast moet mijn reactie niet hebben geklonken, want ik hoorde er niets meer van, tot vorige week het portret verscheen: Joop van Tijn, de vele levens van een rasjournalist.

De mooie en de duistere kanten van Van Tijn heb ik als toenmalige medewerker van dichtbij meegemaakt. Ik heb erg met hem gelachen en ook veel van hem geleerd. Een van mijn mooiste herinneringen is een etentje bij Le petit Zinc in Parijs, waar ik tussen Joop en Willem Frederik Hermans ingeklemd zat. Joop wilde dat ik Hermans zou interviewen en de Grote Schrijver wilde dat ook wel, maar NIET – “ik herhaal NIET!” – voor Vrij Nederland. Zo lang Renate Rubinstein daar haar vuige praatjes over Weinreb rondstrooide, was VN voor Hermans onaanraakbaar. Het interview werd later in de Volkskrant gepubliceerd, maar de vrolijke roddels die toen over tafel gingen, ben ik nooit vergeten.

Van Tijn.jpg

Joops duistere kanten heb ik ook leren kennen.

Op een keer bemerkte ik tot mijn verbazing dat in mijn stuk een paar onaangename regels stonden over de journalist Dick Houwaart, die ikzelf helemaal niet had geschreven. De naam van Houwaart kwam in mijn oorspronkelijke tekst niet eens voor. Navraag leerde dat Van Tijn achter mijn rug eigenhandig die passages toegevoegd. Kennelijk had hij een appeltje met Houwaart te schillen en zag hij zo zijn kans schoon. De zaak werd helemaal gênant, toen de week daarop een ingezonden brief van Houwaart binnenkwam, waarin de opmerkingen aan zijn adres feitelijk werden weerlegd. Er is toen een heel gesteggel geweest hoe dit moest worden gerectificeerd, maar steeds als het erop aan kwam was Joop te laat, of bleek de tekst van de rechtzetting verdwenen, zodat VN er tenslotte niet meer op terugkwam, omdat de zaak “zijn actualiteit” had verloren. Ik heb toen besloten ook eens elders in de journalistiek een kijkje te gaan nemen. Achteraf wil ik de heer Houwaart alsnog mijn excuses aanbieden.

Met vrouwen ging Joop eigenaardig om. Alweer achter mijn rug belde gewoon met mijn echtgenote voor een afspraakje. Kennelijk veronderstelde hij dat zoiets geheim zou blijven. Eerst dacht ik nog dat Joop mij de horentjes op wilde zetten, omdat ik zo’n sukkel ben, maar een paar dagen later bleek dat hij precies hetzelfde had gedaan bij de vrouw van Jeroen Henneman. En Henneman is, dat verzeker ik u, beslist geen sukkel.

Einde vriendschap.

Is VN er nu in geslaagd een evenwichtiger beeld van Joop van Tijn neer te zetten? Het antwoord is: maar zeer ten dele. Nogal wat verbitterde collega’s, zoals Frits Barend, Henk van Dorp en Frits Abrahams, hebben na al die jaren geweigerd om op Van Tijns persoon terug te komen. Ook Gerard Mulder komt niet aan het woord, maar die zei deze week in de Volkskrant: “Het stuk is nog te positief. (…). De man die het geweten van links vertegenwoordigde, was in feite zo corrupt als de pest”. Tevens miste ik Ischa Meijer. Toen ik eens aan Ischa Meijer vroeg ik om Joop in één woord te typeren, antwoordde hij onmiddellijk: “Leugenaar”.

Maar ja, ook Ischa is dood.

Door deze ontbrekende puzzelstukjes blijft toch vooral het beeld hangen van Joop van Tijn als de vrolijke flierefluiter, de charmeur, die “laaiend van journalistiek wantrouwen” door het leven ging, maar die dat het liefste deed in een driesterrenrestaurant. Misschien moeten wij het maar zo laten, want over weer tien jaar weet bijna niemand meer wie Joop van Tijn was.

Het Parool, 7 september 2007