Opzij scheert de schaamte voorbij

Columns

Met enige schroom kocht ik het jubileumnummer van Opzij, waarin het feministische maandblad haar 35-jarig bestaan viert. Voor mijn vrouw, mijn vriendinnen en mijn maîtresses heb ik dat blad wel vaker in het winkelmandje gelegd, maar ik voelde mij dan toch altijd de man die bij de kassa van de drogist een pak maandverband komt afrekenen.

Opzij.jpg

Natuurlijk is 35 een raar getal, maar gezegd moet worden dat het jubileumnummer er prachtig uitziet.

Maar liefst 132 pagina’s glanspapier bevat, met daarbij ook nog eens een proefenveloppe, inhoudende een “intensief anti-rimpelconcentraat van Fibrocyclamide”, dat ik inderdaad goed kan gebruiken, want ik word ook een dagje ouder. Het nummer is alleen al een aanschaf waard vanwege de advertentie op pagina 54. Daar zien wij Frits Campagne, de directeur van deze krant, als een keukenprinses in een roze bloemetjesschort – de schuimende vaatkwast in de hand. “Het Parool feliciteert Opzij met 35 jaar Opzij”, luidt het onderschrift. Als het blad Autovisie 35 jaar bestaat, zal Frits zich laten vereeuwigen in zijn sportwagentje.

Frits C2.jpg

Mijn journalistieke carrière is ongeveer begonnen, toen Opzij werd opgericht. Valery Solanes had een paar jaar daarvoor Andy Warhol neergeschoten en het manifest Society for Cutting Up Men gepubliceerd. De eerste feministische golf sloeg over de wereld, al was er natuurlijk ook een tegenbeweging. Gerrit Komrij noemde de feministes “gleufdieren”, terwijl Jean Pierre Rawie zich in zijn sonnet De paarse tuinbroek het volgende herinnerde: “Want waar de liefde aan kapot ging/ maanden na die eerste zoen/ was dat jij dat paarse rotding/ nooit eens van je kont wou doen”. Dat laatste viel wel mee. Met een van de oprichters van Dolle Mina – in het jubileumnummer staat zij nog met een gebalde vuist voor het standbeeld van Wilhelmina Drukker – heb ik destijds een warme relatie onderhouden.

Wilhelmina Drukker.jpg

Een van mijn eerste journalistieke opdrachten was een interview van Joke Kool-Smit, de oermoeder van het Nederlands feminisme. Een redacteur had bedacht dat ik, als schaker, aan haar moest gaan vragen waarom vrouwen niet kunnen schaken. Als ik het mij goed herinner, woonde Joke Kool-Smit twee hoog in de Nicolaas Maesstraat. Zij bleek een erg aardige vrouw te zijn, die volgens het jubileumnummer wel degelijk haar benen schoor, maar toen heb ik daar niet zo op gelet. Dat vrouwen niet konden schaken, had volgens Joke Kool-Smit een sociale achtergrond. Vrouwen werden intellectueel niet gestimuleerd, want hun enige recht was het aanrecht. Ik sprak haar toen tegen, maar 35 jaar later behoort Judit Polgar tot de sterkste schakers ter wereld.

Maar een vrouwelijke wereldkampioen is er nog niet.

Vele feministische golven hebben wij inmiddels over ons heen gekregen. Ikzelf ben, geloof ik, nog eens tot “de seksist van de maand” uitgeroepen, omdat ik had geciteerd uit het werk van de Oostenrijkse filosoof Otto Weininger, die iets had gezegd in de trant van: “De vrouw is de schuld van de man” – of omgekeerd. Erg onrechtvaardig vond ik die diskwalificatie, want bij ons thuis ben ik degene die het meeste kookt en stofzuigt.

Dat alles neemt niet weg dat mijn bewondering voor Ciska Dresselhuis, de hoofdredactrice van Opzij, de laatste jaren enorm is toegenomen. Mijn bewondering geldt niet alleen de vasthoudendheid waarmee zij haar ideeën heeft uitgedragen, maar ook haar kwaliteiten als bladenmaker. In deze tijd dat zo’n beetje alle kranten en tijdschriften het moeilijk hebben, heeft zij Opzij fier overeind weten te houden.

Intussen is Dresselhuis zelf ook onder zware politiek correcte druk komen te staan door haar onvoorwaardelijke steun aan Ayaan Hirsi Ali en door haar beslissing dat het dragen van een hoofddoek onverenigbaar is met het redacteurschap van haar blad. Daar is moed voor nodig, zeker in een land dat door Rudy Kousbroek eens “een boerenkafferland” is genoemd.

Het Parool, 20 oktober 2007