Aad Nuis: van een zachtmoedige man tot een oetlul

Columns

Deze week is op 74-jarige leeftijd Aad Nuis overleden. Hij was politicoloog, schrijver, dichter, literatuurcriticus, politicus en eerste echtgenoot van Renate Rubinstein. Hij heeft zowel in de Eerste als in de Tweede Kamer gezeten, en tussen 1994 en 1998 was ook nog eens staatsecretaris van onderwijs, cultuur en media.

Nuis was een aardige, in wezen zachtmoedige man, over wie veel positiever zou zijn geoordeeld als niet toevallig Friedrich Weinreb had bestaan. In drie dikke delen, Collaboratie en verzet getiteld, wierp deze pseudorabbi zich op als een verzetsheld die in zijn eentje de Duitse bezetters om de tuin had geleid. De felste verdediger van Weinreb was Renate Rubinstein, die ook de drie delen had geredigeerd.

Collaboratie en verzet.jpg

Natuurlijk had Nuis zelf ook kritischer moeten zijn, maar door Renate is hij de affaire is ingezogen. Zeker, toen Renate gekweld werd door een slopende ziekte, voelde Nuis zich verplicht de verdediging over te nemen. Vanuit het oogpunt van trouw en solidariteit was dat een edele daad, in het licht van de waarheid werd Nuis er hard voor gestraft. Er kwam een groot onderzoek van het RIOD, waarin Weinreb als een oplichter werd ontmaskerd. Het was vooral een triomf voor de schrijver Willem Frederik Hermans, die altijd al had gezegd dat Weinreb niet deugde.

Weinreb.jpg

Na dat echec liet Nuis zijn literaire aspiraties varen en zocht hij het in de politiek. In het begin van de jaren tachtig heb ik hem een keer geïnterviewd voor het weekblad Vrij Nederland. Nuis bewoonde toen een bungalow in een bos bij Winterswijk. Hij kwam mij tegemoet op klompen. Op de ene klomp stond een grote D geschilderd, op de andere klomp: 66. Samen vormden deze letter en die cijfers de naam van de partij waarvan hij zo overtuigd lid was. In dat interview zei Nuis onder meer: “Als Ter Braak nog leefde, zou hij D’66 stemmen”.

Die uitspraak wekte destijds nogal wat hoongelach op.

Maar ook in de politiek bleef de Weinreb-affaire Nuis achtervolgen. Nuis was nu eenmaal die ongeloofwaardige man die zijn ongelijk niet had willen toegeven. In literaire kring was het vooral Hermans, die Nuis dat inpeperde door het ene snerpende stuk na het ander tegen hem te schrijven. Hermans noemde Nuis “een leugenaar”, “een mislukt poëet” en ook nog eens “de klotser van de Haagse Post”. In een van de Boze brieven van Bijkaart krijgt Nuis van Hermans onomwonden de verwensing “oetlul!” naar het hoofd geslingerd.

Hermans heeft Nuis tot het eind dwars gezeten. Toen Nuis een column wilde bij NRC/Handelsblad liet Hermans de hoofdredactie weten dat hij als medewerker van diezelfde krant zou opstappen als het aanbod van Nuis werd gehonoreerd. Niet lang daarna, in 1985, hield Nuis in Paradiso een lezing, waarin hij de column dood verklaarde. Zijn betoog kwam er in feite op neer dat er na Renate Rubinstein nooit meer een interessante column geschreven kon worden.

Aad Nuis.jpg

Van wat Nuis heeft gepubliceerd, zal vermoedelijk niet veel overblijven, maar dat is nu eenmaal het lot van bijna iedere criticus en columnist. Veelbesproken was zijn aanval op de roman Mystiek lichaam van Frans Kellendonk, die volgens Nuis antisemitische elementen bevatte. Nuis kreeg voor deze zienswijze de handen niet elkaar, maar toen ik zijn stuk onlangs nog eens herlas, viel het mij op dat er wel degelijk rake en verstandige dingen in worden gezegd.

De grootste verdienste van Nuis is misschien wel zijn beslissing om als staatssecretaris BNN tot het publieke bestel toe te laten. Velen – onder wie ikzelf – zagen weinig in een eigen netwerk voor Bart de Graaff. Die velen – onder wie ikzelf – hebben zich vergist. De taxatie van Nuis dat BNN het bestel een nieuwe impuls zou geven, is juist gebleken.

Het Parool, 10 november 2007