Franke is en Franke is niet

Boeken etc

Uit het niets
Herman Franke
Uitgeverij: Podium
Sterren: * *

Niet lang nadat de roep had weerklonken om meer straatrumoer in de Nederlandse literatuur, werd als reactie daarop beweerd dat de Nederlandse literatuur juist meer aandacht moest geven aan filosofie en contemplatie. Omdat ook schrijvers nooit te beroerd zijn om aan de mode mee te doen, zijn er toen verschillende romans verschenen, waarin allerlei filosofische gesprekken werden gevoerd. Ook gebeurde het dat Nietzsche of Wittgenstein ineens als romanfiguren optraden. In een klein taalgebied wil men nu eenmaal graag laten zien dat men niet van de straat is.

Uiteraard was Harry Mulisch in deze mode voorgegaan, zij het op een heel eigen manier. Hij maakte juist een duidelijke scheiding tussen filosofie en literatuur door in 1980 zijn filosofisch hoofdwerk De Compositie van de wereld te publiceren en twaalf jaar later zijn daarop geënte roman De ontdekking van de hemel. In De compositie van de wereld probeert Mulisch aan te tonen dat het rationele minder rationeel is dan wij geneigd zijn te denken en het irrationele minder irrationeel. Om dat doel te bereiken, doet hij een poging de paradoxen op te lossen, zoals die door de Griekse filosoof Parmenides en diens leerling Zeno zijn geformuleerd.

“Wij zijn en wij zijn niet”, heeft Parmenides gezegd en Mulisch zegt het hem met overtuiging na. Aan het slot van de Compositie van de wereld wil Mulisch logica en dialectiek met elkaar verzoenen, een ambitie die natuurlijk tot mislukken gedoemd is, maar daarom niet minder heldhaftig. Zijn filosofische ideeën heeft Mulisch later weliswaar verwerkt in De ontdekking van de hemel, maar het is een roman die ook heel goed gelezen kan worden als je niets van filosofie zou weten.
Uit het niets, de nieuwe roman van Herman Franke, doet qua opzet wel een beetje denken aan De Ontdekking van de hemel. Alleen al de titel suggereert een paradox. De mens is als een geval van spontane generatie uit het niets voortgekomen. Hij was er niet, maar nu is hij er toch. Ook in de roman van Franke spelen de paradoxen van Parmenides een belangrijke rol. Behalve “wij zijn en wij zijn niet”, zei Parmenides ook diepzinnigheden als: “het is en kan niet anders zijn”, “het is niet en kan onmogelijk zijn”, en “het is en het is niet”.

Uit het niets.jpg

In Uit het niets wordt verteld van het jeugdvriendje Freddie, die een meester was in het zogenaamde sluiplopen, een spelletje waarbij je een afgebakend parcours moet afleggen zonder dat je daarbij door “de wacht” wordt gezien. Deze Freddie was kampioen in bewegen en niet gezien worden, waarmee in feite ook een van de grondstellingen van Parmenides wordt verbeeld, namelijk dat – logisch beschouwd – beweging niet bestaat. Als de hoofdpersoon later in zijn studietijd college krijgt over Parmenides begrijpt hij, denkend aan Freddie, onmiddellijk wat er met bewegingsparadox wordt bedoeld. Ook het meisje dat hij tijdens het college leert kennen, en dat later zijn grote liefde blijkt te zijn, blinkt uit in zijn en niet-zijn, in bewegende afwezigheid. Zij komt zelden haar afspraken na, reist de wereld rond en belt af en toe op vanuit een verre stad.

De hele roman is trouwens een lied van schijn en wezen. De hoofdpersoon heeft geen andere naam dan “ik”. Wel weten wij dat hij portretten schrijft, zoals een schilder portretten schildert – naar een levend model, dat zittend op een stoel voor ik poseert. Ik schijnt trouwens een hele goede portretschrijver te zijn. Hij heeft veel klandizie en wat ik schrijft lijkt sprekend, al maakt hij zijn modellen wel mooier zonder hun lelijkheid te verdoezelen. Ook van die modellen kun je dus zeggen dat ze zijn en tegelijkertijd niet zijn. En dan heb ik het nog niet eens over Franke zelf, de schrijvende hoofdpersoon, die lijkt op zijn eigen zelfportret, maar dat toch ook weer niet is.

Kortom, in Uit het niets wordt heel wat kiekeboe gespeeld.

Dat geldt voor ook de hoofdpersoon ik, die uit het niets komt en van wie wij voorlopig ook niet weten waar hij naar toegaat. Uit het niets is namelijk een groots project, door de uitgever omschreven als “het openingsdeel van Franke’s doorlopende roman Voorbij ik en waargebeurd”.

Persoonlijk houd ik wel van groots opgezette projecten, want wie nooit iets groots onderneemt, blijft natuurlijk altijd een kleine kruimelaar. Maar uit het voorgaande zal de lezer van deze recensie wel begrepen hebben dat de hele onderneming van Franke naar mijn gevoel iets uiterst moeizaams en geforceerds heeft. Het is natuurlijk onredelijk om na een eerste deel al afwijzend te reageren, maar Uit het niets heeft wel alles in zich om op een grootse wijze te mislukken. Je hebt Harry Mulisch. En je hebt A.F.Th., bij wie ook niet alles goud wordt wat hij aanraakt. En jij hebt Herman Franke, die kennelijk na zijn successen met De Verbeelding en Wolfstonen besloten heeft Grote Literatuur met een hele grote Gé en een nog grotere El te gaan schrijven.

In 1965 schreef Bert Schierboek zijn experimentele roman Het boek ik, dat door zijn onverstaanbaarheid voorbehouden is gebleven aan kleine elite. Zoiets zou ook wel eens met Franke’s project kunnen gebeuren, wat op zichzelf jammer zou zijn, want Uit het niets bevat ook allerlei levendige en lezenswaardige passages. Vooral de jeugdherinneringen, waarin wordt beschreven hoe ik optrekt met allerlei Groningse schoffies, zijn de moeite waard. Hoe ambitieus deze “doorlopende roman” ook is, het zijn juist de columnachtige fragmenten die het meeste treffen.

De structuur moet nog worden aangebracht, dat heb je natuurlijk als je een eerste deel publiceert van een epos dat een heel leven moet gaan duren. Vanuit de schrijver is zoiets begrijpelijk. Die hoopt dat de lezer over zijn schouder meekijkt. Die hoopt dat de lezer meegroeit in een onderneming waarvan “ik” zelf ook nog niet de afloop weet.

En ik help Franke hopen dat hij gelijk krijgt. Hij kan nu niet meer terug. Hoewel, een schrijver mag alles doen wat hem invalt. Maar ik houd mijn hart vast. Wanneer een schrijver een cyclus schrijft over een onderwerp dat er is en tegelijkertijd niet is, dan zou het boek wel eens af kunnen zijn als het laatste woord nog niet eens geschreven is.

HP\De Tijd, 23 november 2007