Het dieet van de anti-genieter

Beweringen en bewijzen

Dat Nederland weer een door en door moralistisch land is geworden, wordt niet alleen bewezen door de oproep van Doekle Terpstra, maar ook door de onafzienbare stoet van cabaretiers die afgelopen dagen via de televisie aan ons voorbijtrok. Bijna allemaal waren het dominees tot in het diepst van hun botten, en van de meeste conferences heb ik dan ook de eindstreep niet gehaald.

Toch heb ik tijdens de feestdagen een paar keer onbedaarlijk gelachen, maar dat was in de schaarse momenten dat ik mij even kon terugtrekken met een boek. Van Jacques Gans (1907-1972) is bekend dat hij tijdens het schrijven van zijn Telegraaf-stukjes ineens in een luid gelach kon uitbarsten over wat hijzelf geschreven had, maar de lach van de schrijver hoeft nog niet identiek te zijn aan die van de lezer.

Gans.jpg

Iedere lezer kent het moment. Je zit in een stille kamer met een boek voor je. Feitelijk gebeurt er niets, behalve dan dat je ogen langs de regels gaan. En ineens is daar onverwacht het schudden van het middenrif, het openvallen van de mond dat gepaard gaat met de ontbloting van de tanden, gevolgd door een vreemd gehinnik dat je niet onder controle hebt.

De schaterlach.

De mens die in schaterlachen uitbarst, wordt van de wereld opgetild. Hoewel, het is meer een soort stuiteren. Heel even voelt hij (of zij) zich erg gelukkig en volkomen zorgeloos.

Helaas moet ik nu van mening verschillen met Kees Fens, wat juist in deze krant een waagstuk is. Vorige week schreef hij in zijn rubriek een woedend stukje tegen Maarten ’t Hart. Deze had Fens’ vermeende paapsheid verfoeid en de roomse kerk vergeleken met een maffiabolwerk, dat zich al twee duizend jaar wentelt in luxe en genot. Een interview met Maarten ’t Hart, afgenomen door Elsbeth Etty tijdens een maaltijd bij de afhaal-Chinees, had de anders zo zachtmoedige Fens aangegrepen om keihard terug te slaan.

Met terugwerkende kracht zou ik dat interview tot het mooiste interview van 2007 willen uitroepen. Het toont onverbloemd de relatie die Maarten ’t Hart heeft tot voedsel en tot het treurige verschijnsel dat “eten” heet. Harry Mulisch heeft eens gezegd dat er voor een schrijver nog maar weinig eer valt te behalen als hij de mens uitsluitend kan bezien als “een luier vol met kak”, maar Maarten ’t Hart heeft zich van deze stelregel niets aangetrokken. Hij beschrijft zijn wereld van het anti-genieten met hartstocht en ondertussen schrokt hij de Chinese schotels met grote scheppen naar binnen, zonder daar ook maar iets van te proeven.

De eters aan de andere tafeltjes kijken opzichtig weg als ’t Hart met zijn niet te missen stemgeluid vertelt dat mensenpoep geen goede mest is voor de gewassen die hij in zijn eigen tuin verbouwt. Wel urineert hij over zijn compost, want daar wordt het goed zuur van. Als remedie tegen overgewicht beveelt hij iedereen een lintworm aan, want zo’n parasiet draagt zijn steentje bij aan het verteren. Aanleiding voor het interview was de verschijning van ’t Harts boek: Het dovemansorendieet, over zin en onzin van gewichtsverlies.

Dovemansoren.jpg

Er wordt altijd gezegd dat mooie vrouwen nog mooier worden als ze boos zijn. Nu zou ik Fens niet onmiddellijk met een mooie vrouw willen vergelijken, maar zeker is dat zijn proza begint te schitteren als hij boos wordt. Op eloquente wijze vermaalde hij Maarten’s wereld van zuinigheid en vlijt. Ook kraakte hij de gereformeerde God die slechts broodpap en tot groene snot gekookte andijvie toestaat, en in wiens Winkel van Gelukzaligheid alleen maar wordt gevraagd of het ook een onsje minder mag.

Ik houd van Fens als hij boos is, en als ik moest kiezen tussen het diner van een roomse of een gereformeerde kok, dan zou ik het wel weten. Maar dat alles neemt niet weg dat ik de laatste tijd niet zo gelachen heb als om dit geweldige anti-eetboek van Maarten ’t Hart. Dit boek is zo far beyond everything dat mij bij het lezen soms de tranen over de wangen biggelden. Het zelfkastijdende uitgangspunt is al regelrechte provocatie aan de tijdgeest: “Hoe onsmakelijker het eten, hoe minder je nuttigt en hoe minder je aankomt”.

Ter illustratie hiervan beschrijft ’t Hart zijn houding ten opzicht van wijn, een drank waar hij tot zijn eigen ontzetting nogal dol op is. Om ervoor te zorgen dat hij daar niet te veel van drinkt, koopt hij alleen wijn die “niet zo heel erg lekker is”. En om daar aan te komen, moet hij naar de supermarkt, wat hem dwingt een onaangename fietstocht te maken langs een kaarsrecht kanaal, waar je de wind altijd tegen hebt. Een draconische maatregel, erkent ’t Hart, en ik wil de getourmenteerde vrek in hem een andere oplossing voor zijn probleem suggereren. Koop alleen de allerduurste flessen, zo duur dat eigenlijk zonde is om ze open te trekken. Een goeie kans dat zij onaangeraakt het einde van het jaar halen.

Daarnaast heb ik ook een advies aan Hilversum: geef Maarten ’t Hart op televisie zijn eigen kookprogramma! Ik meen het. Met zo veel gruwelijke zelfspot heb je geen cabaretiers meer nodig.

de Volkskrant, 3 januari 2008