De revolutionairen zijn verkalkt.

Beweringen en bewijzen

Fidel Castro (81) is opgevolgd door zijn broer Ráoul Castro (76), wat je niet echt een machtswisseling kunt noemen. De revolutionairen zijn oud en verkalkt geworden.

Fidel en Raoul.bmp

Een uitgeteerde Fidel Castro in een ziekenhuisbed is bijna even onvoorstelbaar als Marilyn Monroe achter een rollator. Ook Marilyn Monroe zou nu 81 zijn. Wat geen Amerikaanse president is gelukt, Castro te verslaan, wordt nu uitgevoerd door de tijd “in zijn oneindig zachte dwang”. Vorige week verhaalde Bert Wagendorp over Art van Iperen (1954-2001), die als buitenlandredacteur van deze krant voor elke reis naar Cuba een interview aanvroeg met Il Commandante.

Het scheen wel eens te gebeuren dat Fidel met zijn mannelijk gevolg ’s nachts de hotelkamer van een westerse journalist binnenstormde.

Vandaar dat Van Iperen altijd een bandrecorder en een vragenlijst op zijn nachtkastje legde, maar helaas heeft Fidel zich nooit aan hem vertoond.

Fidel.bmp

Van Iperen was zekere niet de enige die hoopte op dat grote interview dat de wereld rond zou gaan. Je hebt wachten op Godot en je hebt wachten op Castro. Dat laatste behoorde tot het standaardritueel van iedere reisredacteur. Oneindig lang is het wachten geweest van de befaamde journalist A.C. Dake, die voor de Nederlandse omroep naar Cuba was gestuurd voor hét vraaggesprek met Fidel. Ook Dake zat op zijn hotelkamer en dat begon hem te vervelen. Tenslotte besloot hij een wandelingetje te maken, bewust het risico nemend dat hij bij terugkomst te horen zou krijgen: “Hé, waar was jij nou? Fidel heeft nog naar je gevraagd!”. En dus slenterde Dake door Havanna en wie kwam hij daar – o, toeval – tegen?

Harry Mulisch.

Het eindigde ermee dat Dake aan de zeeboulevard een interview met Harry Mulisch opnam. Castro verscheen ook nimmer aan Dake, die eenmaal terug in Nederland de vraag moest beantwoorden waarom hij Mulisch niet gewoon had geïnterviewd op het Leidseplein. Later bleek Dake overigens wel degelijk een man met een vooruitziende blik. Hij werd de eerste bekabelaar van Nederland en toen hij zijn bedrijf DeltaKabel tenslotte verkocht, was hij een man in bonis.

Ik kan er niet onderuit, maar zelf behoor ik ook tot het leger, dat tevergeefs op Castro heeft gewacht. Dat wachten gebeurde traditiegetrouw in de Havana Libre, het voormalige Havana Hilton. In de jaren vijftig was dit hotel een modern flatgebouw van dertig verdiepingen, maar onder Castro is het snel verwaarloosd. De tapijten raakten versleten, de liften ontregeld en hoe hoger je zat hoe krachtelozer het water uit de kraan vloeide.

In Havana Libre is in feite het hele Cubaanse dilemma samengebald. Voor de revolutie was hier het mondaine centrum gevestigd van het casinowezen, waar maffia en prostitutie regeerden. De gangsters zijn er niet meer. De hoeren nog wel, zij het niet meer in de openheid, maar verscholen achter een boom of in een portiek. Havana Libre ligt er laveloos bij, maar is tegelijkertijd het symbool van onverzettelijke trots geworden.

No passeran! Tot hier en niet verder. Vaderland of de dood!

Het is niet moeilijk te beseffen dat de Amerikaanse boycot tegen Cuba geen toonbeeld is van rechtvaardigheid. Maar soms zit er niets anders op dan je bij onrechtvaardigheden neer te leggen. Staande op zijn recht gaat Fidel Castro binnenkort het graf in, zonder dat het merendeel der Cubanen daar enig baat bij heeft gehad. Er moet een moment geweest zijn dat rechtvaardigheid verstarde in koppigheid en dat die koppigheid niets anders voortbracht dat onrechtvaardigheid. Juist een marxist als Castro had die dialectiek moeten onderkennen.

Als Castro zich had overgegeven, zou de levenstandaard op Cuba nu aanzienlijk hoger zijn geweest. Maar Castro volhardde, niet als revolutionair met een blik op de toekomst, maar als een klein, halsstarrig mens. Liever werden ratten gegeten dan toe te geven aan voorwaarden van de vijand. Zo kreeg zelfs Havana Libre iets van een gevangenis, met op elke etage een conciërge die nauwkeurig in de gaten hield wat al die buitenlandse gasten uitspookten. Meestal niets, want er was niet veel meer te doen in stad die vroeger zo bruisend was geweest. Later kon je drank gaan kopen in speciale winkels, die voor de Cubanen zelf gesloten bleven.

Bladerend in oude papieren vind ik nog een aanbevelingsbrief van de schaker Hein Donner. Die trok zich niets van de boycot aan en deed elk jaar mee aan het schaaktoernooi van Havana. De brief eindigt met de woorden: “Behandel deze man zoals u mij ook altijd hebt behandeld!”. Ik gaf de brief af op de Cubaanse ambassade in Den Haag en kreeg een visum.
Fidel2.bmp

Vervolgens werd ik op Cuba een maand lang rondgereden in een auto met chauffeur. Met mijn privé-gids en bewaker bracht ik een bezoek aan de Moncada-kazerne, die Castro in 1953 met zijn mannen had overvallen. Veel kameraden vonden de dood en Castro werd gearresteerd. Op zijn proces eindigde Castro zijn pleidooi met de woorden: “Veroordeel mij niet, het doet er niet toe, de geschiedenis zal mij vrijspreken”.Dat laatste valt nog helemaal te bezien.

De Volkskrant, 29 februari 2008