In het hart van de literatuur

Boeken etc

Verscheur deze brief!
Willem Frederik Hermans & Gerard Reve, een briefwisseling
Uitgever: Bezige Bij
Sterren: * * * *

Toen Willem Otterspeer mij een paar jaar geleden vertelde dat hij integraal de briefwisseling de briefwisseling tussen Willem Frederik Hermans en Gerard Reve had gelezen, schijn ik zoiets te hebben uitgeroepen als: “Potverdomme, jij wel!”.

Hermans+Reve.bmp

Natuurlijk had Otterspeer als biograaf van Hermans het volste recht om die brieven te lezen, maar ik twijfelde eraan of het mij ooit zou geworden een blik te slaan in de correspondentie waarvan ik vermoedde dat zij behoort tot het hart van onze naoorlogse literatuur.

Hermans heeft namelijk bepaald dat na zijn dood niets mag worden gepubliceerd dat al niet tijdens zijn leven is uitgegeven.

Het leek erop dat het Willem Frederik Hermans Instituut, dat de literaire nalatenschap namens de erven beheert, zich aan die opdracht wilde houden. Toen ik een nog niet eerder gepubliceerde Mandarijn – over Ed Hoornik – in een WFH-verzamelbundel van polemische stukken wilde opnemen, gaf het instituut daarvoor geen toestemming.

Maar kennelijk is men van gedachten veranderd, want vorige week is onder de titel Verscheur deze brief! de volledige correspondentie tussen Willem Frederik Hermans en Gerard Reve gepubliceerd. Ik beschouw het als een gunstig teken dat de erven de wil van de schrijver terzijde hebben gelegd, een beslissing die moreel verantwoord is. Hermans zelf was een bewonderaar van Kafka, wiens werk hij nooit had kunnen lezen als niet ene Max Brod de wens van Kafka – om na zijn dood al zijn manuscripten te vernietigen – aan zijn laars had gelapt.

Presentatie Hermans&Reve.bmp

Mogelijk hebben er ook nog andere redenen gespeeld om tot publicatie van de briefwisseling over te gaan. Op de presentatie van Verscheur deze brief! vertelde Otterspeer dat inmiddels nog maar twee van zijn studenten iets van Willem Frederik Hermans hebben gelezen. (Zie voor foto’s de GerardReve.web-log). De rest heeft geen idee wie Hermans en Reve eigenlijk zijn. Otterspeer weet deze treurige omstandigheid aan de totale kaalslag die in het Nederlands onderwijs heeft plaats gevonden.

Of hij daarin gelijk heeft, weet ik niet, maar zeker is dat het werk van een schrijver versteent als er niet af en toe iets aan zijn oeuvre kan worden toegevoegd. Hoe banaal het ook klinkt, maar wanneer er niets meer te vinden valt, wanneer er geen opwinding meer is over een gevonden manuscript of over een snippertje papier dan zal dat werk op den duur net zo dood worden als de schrijver zelf.

Verscheur deze brief!.bmp

Maar de belangrijkst reden om Hermans’ wil te negeren ligt in het feit dat de briefwisseling tussen Hermans en Reve eenvoudig te mooi is om in archieven te laten verstoffen. Het zou van te veel ontzag getuigen wanneer men van de correspondentie geen aparte uitgave had gemaakt. Die is nu gezamenlijk verzorgd door Hermans-kenner Willem Otterspeer en Reve-kenner Nop Maas.

De brieven dateren van 1947, kort nadat zij elkaar voor het eerst hadden ontmoet, tot 1959, toen zij ruzie met elkaar kregen. Uit andere bron weten wij dat de eerste indruk die Hermans van Reve had niet bijzonder gunstig was. Hermans omschreef Reve als “een hardnekkige persoonlijkheid, schoon niet erg intelligent”. Niettemin ontwikkelde zich spoedig een grote genegenheid tussen de mannen, die op een gegeven moment zelfs is omgeslagen in vriendschap. Eigenlijk zou juister zijn geweest wanneer de bezorgers niet de auteursnaam Gerard Reve hadden gebruikt, maar het oorspronkelijke Gerard Kornelis van het Reve. Tot 1971 ondertekent Reve zijn brieven aan Hermans op die manier. Pas daarna, de breuk is dan al lang definitief, gaat Van het Reve over tot Gerard Reve, soms in combinatie met het melig aandoende “je kunstbroeder”.

Op dit moment moet ik iets bekennen dat mij slechts met de grootst mogelijk moeite uit de tekstverwerker vloeit. Ondanks de vele schitterende brieven die er toch ook te lezen zijn en ondanks het belang van de briefwisseling voor de gehele Nederlandse literatuur, valt de correspondentie mij een beetje tegen. Misschien heb ik er te veel van verwacht. Ik schrijf dit alles met tegenzin, en voor veel Reve-liefhebbers zal het ook vloeken in de kerk zijn, maar de oorzaak van mijn kleine teleurstelling ligt bij Reve.

De brieven van Reve aan Hermans zijn duidelijk minder dan die van Hermans aan Reve, en dat terwijl Reve toch het brieven schrijven opnieuw heeft uitgevonden. Maar de brieven van Reve aan Hermans halen nergens het niveau van Op weg naar het einde en Nader tot U. Aan de andere kant is het ook niet zo dat wat Hermans aan Reve schrijft te vergelijken zou zijn met wat Hermans in De donkere kamer van Damokles opvoert. Maar Hermans is in de briefwisseling tenminste ernstig en serieus. Hij doet erg zijn best om iets zinnigs te schrijven en om Reve te voorzien van nuttige kritiek. Hij is daarbij ook nog erg hartelijk en aardig en houdt niet op te verzekeren dat Gerard altijd welkom is en dat hij hem nooit ontrouw zal zijn.

Mulisch leest Hermans.bmp

Beiden auteurs beseffen dat zij in het Nederlandse literaire landschap op eenzame hoogte staan. (Het was beslist ontroerend Harry Mulisch aanwezig te zien op de presentatie van Verscheur deze brief! Hij wordt in de correspondentie één maal genoemd, door Reve, en het is uiteraard een kat.) Maar Reve worstelt met een minderwaardigheidcomplex en heeft het in zijn hoofd gezet om voortaan in het Engels te schrijven. Tot een langzaam groeiende ergernis van Hermans begint Reve hem ook Engelstalige brieven te sturen. Aanvankelijk nog geduldig legt Hermans uit dat het niks kan worden met Reve’s ambitie om de wereld via het Engels te veroveren.

Hierin kan men Hermans alleen maar gelijk geven. In het Engels brengt Reve niets extra’s, integendeel, je voelt dat hij boven zijn macht grijpen moet. Dat Hermans op een keer in het Frans antwoordt, kan gevoeglijk worden opgevat als een steek onder water: wat jij kan, kan ik ook, en beter, maar ik zal het nooit in mijn hoofd halen mijn moedertaal te verloochenen. Hoe tragisch ook, van het Nederlands zullen wij nooit los komen.

Een andere ergernis voor Hermans was gelegen in Reve’s toenemende religiositeit. Ongetwijfeld meende Hermans dat Reve daar op goedkope wijze mee kokketeerde, en tenslotte vond hij dat Reve helemaal was veranderd in een clown. Het resultaat van die Werdegang kwam met het schotschrift Verder van mij, dat Hermans in 1966 schreef onder het pseudoniem Anastase Prudhomme S.J.

De breuk was toen al zeven jaar een feit. Die was gekomen op 20 februari 1959, toen Reve zijn “comrade in arms” om een bijdrage vroeg voor Tirade. Reve wist ongetwijfeld dat Hermans een grote hekel had aan dat literaire tijdschrift en het antwoord kan hem nauwelijks hebben verrast: “Mensen die mij om bijdragen voor Tirade aan het hoofd zeuren, hebben (naar keuze):

a) mij niet goed gelezen,
b) mij wel gelezen, maar niet begrepen,
c) een bord voor het hoofd
d) er een beetje plezier in mij te treiteren”.

Wat voor Hermans tot de conclusie leidde: “Daarom is in ongenade vallen wel het meest geschikte middel om van het gezeur af te komen”. Reve antwoordde nog met een brief, waarin hij de “Geachte heer Hermans” de toegang tot zijn woning voor altijd ontzegde.

En daarna was het voorbij. Reve heeft nog een paar keer voorzichtig contact gezocht, maar met uitzondering van een enkel formeel briefje antwoordde Hermans niet meer.

“Laat maar zitten”, schreef hij op de laatste enveloppe die hij van Reve ontving.

HP\De Tijd, 14 maart 2008