De terringzooi van Grafherrie

Boeken etc

Grafherrie
Remco Daalder
Uitgeverij: Bas Lubberhuizen
Sterren: * * *

Remco Daalder (1960) is een Amsterdamse bioloog, die columnachtige boekjes heeft geschreven over het dierlijke leven in de grote stad.

Remco Daalder1.jpg


Baltsen tussen baksteen
is de titel van zo’n bundel, waarin op droge wijze wordt verteld hoe hard – maar ook hoe mooi – de strijd is die je moet leveren als je in de stad woont en toevallig een wild dier bent. Maar nu heeft Daalder ook een boek geschreven over mensen, een roman nog wel.

Grafherrie heet het boek en het speelt zich af in de Amsterdamse punkscene van de jaren tachtig.

Zoiets valt alleen maar toe te juichen. Nederland is een keurig net land, waarin alles en iedereen naar het midden neigt, en in wezen geldt hetzelfde voor de Nederlandse literatuur. Ook die is keurig en neigt naar het midden. Slauerhoff wist al dat men in Nederland slechts kalm spreekt, en nooit heftig. De moorden op Pim Fortuyn en Theo van Gogh hebben daar weinig aan veranderd, hoe vaak je ook parmantig hoort verklaren dat Nederland in verwarring verkeert.

Ons land is al lang weer keurig. Een boek over vreselijke teringherrie, over het helse kabaal van betonpunk, folkmetal en industrial, over de vrijgevochten pubers met hun hanenkammen, zo’n boek zou een welkome aanvulling zijn op de wat saaie mainstream van keurigheid die door onze letterkunde stroomt.

Zo’n boek is het ook gedeeltelijk geworden, maar niet helemaal.

Grafherrie1.jpg

De sleutel van Grafherrie ligt eigenlijk al klaar op de eerste pagina van de proloog, getiteld: de motor endorfine. Het dilemma wordt meteen geschetst in deze alinea: “Mag ik even van mijzelf weten wat ik hier doe? Het is verdorie zondagmiddag, prachtig weer, normale mensen lopen met hun kinderen door binnenstad van Utrecht, halen ijsjes, doen terrasjes in de zon, terwijl ik in een overvol, rokerig zaaltje bij een onzinband mijn oren nog verder sta te verpest. Man, wordt toch eens volwassen! Je bent vijfenveertig! Het is 2005! Ga nou eindelijk iets doen wat iedereen doet! Een beetje rondlopen en op zaterdag voetballen en op zondag je auto wassen en thuis de nieuwe Rolling Stone draaien! Wat goed is voor iedereen is ook goed genoeg voor jou!”.

Daar zit alles in en het vervolg van Grafherrie bestaat voornamelijk nog uit variaties op dit thema.

Behalve in de proloog en in het slothoofdstukje speelt Grafherrie zich af in1983. De hoofdpersoon, die zichzelf ook Daalder noemt, maakt deel uit van de punkscene, wat betekent dat hij bijna elke avond naar een concert gaat, waar allerhande bandjes hun herrie ten gehore brengen. De bandjes hebben prachtige namen: Karel en de Etters, Millions of Dead Cops, Newton Neurotics, Balthasar Gerards Kommando, Null-A, Killing Joke, Psychobilly, Het Socialitisches Patiënten Kollektiv enzovoort. Alleen al vanwege die namen is Grafherrie een aanschaf waard.

MDC1.jpg

Op de vreemdste plekken in de stad rammen de bandjes hun repertoire de wereld in, dat allemaal als een gruwelijk protest tegen de gevestigde macht. Daalder volgt het als een participerende waarnemer en hoewel hij ook niet meer een van de jongsten is, danst en springt ook hij op de oorverdovende tonen. Het slang is adequaat genoteerd en de hele scene wordt levensecht geschilderd. Hier lopen wij niet op schoenen, maar op kistjes. Punk zijn is geen levensfase, maar een levenswijze.

In zekere zin is het opmerkelijk dat de punkscene een groep is met dezelfde groepswetten als enig andere groep. Van dikdoenerigheid tot jaloezie, van sociaal tot asociaal, van attent tot ignorant, allemaal kom je het tegen, zoals in het echte leven. Toch gebeurt er in de scene eigenlijk minder dan ik had verwacht. Op de een of andere manier blijft het steeds netjes, misschien is dat de Hollandse invloed. Een enkele keer wordt wel een mes getrokken, maar tot een daadwerkelijk drama komt het nergens. Dat is ook wel een zwakte, want een goede roman heeft natuurlijk ook een spanningsboog die gebaat is bij heftige taferelen.

Ook mis ik een zekere zelfreflectie. Wat de punker beweegt, wordt niet helemaal duidelijk. Een punker leeft bij de dag, dat is zeker. Maar heeft een punker geen toekomstbesef, of is het weggestopt in het laatje van als ik later groot word? Uit een interview met Daalder in Het Parool begrijp ik dat verschillende punkers nu in keurige pakken lopen en zakenman zijn geworden. De roman liet niet zien hoe zo iets in zijn werk kan zijn gegaan.

En zo blijft het raadsel waarom die kinderen hun trommelvliezen zo op proef stellen, dat een deel van hen al op zijn dertigste kampt met niet meer te verhelpen gehoorproblemen. Zoiets valt toch niet alleen te verklaren uit de wil om de wereld met een schreeuw wakker te schudden. Amerika is de boeman en weg met het leger, jij en ik zijn wanhopig, okay, maar zijn dat voldoende redenen om elke conversatie door de herrie onmogelijk te maken? Ik geef onmiddellijk toe dat hier de burgerman spreekt, maar wel een burgerman die graag een verklaring zoekt voor verschijnselen waar hijzelf buiten staat.

In het slothoofdstuk komt die verklaring, niet voor het groepsgedrag, maar voor de hoofdpersoon zelf. “Wij Daalders”, schrijft Daalder, “hebben een fabricagefoutje. Wij gaan niet al te lang mee. Als wij op de leeftijd zijn om langzamerhand met pensioen te gaan, vallen we om. Zomaar, in één keer. Hartstilstand, niks aan te doen”.

Ook Daalders vader kwam zo aan zijn eind. Die kreeg achter het stuur een hartaanval, viel met zijn hoofd op het stuur en reed café Ludwig in de Beethovenstraat binnen. De zoon is zo aangeraakt door het lot van zijn vader, dan hij zich ineens realiseert waarom hij zich wil verliezen in de muziek die zich laat typeren door grafherrie. Het is een aandoenlijk slothoofdstukje, dat naar meer verlangt, maar als roman wordt het boek er niet helemaal door gered. Er zijn miljoenen zonen van wie de vader plotseling komt te overlijden, maar die toch niet in de punkscene terechtkomen.

Grafherrie is geen oorverdovend goed boek, maar het is goed genoeg om je er een punkavond mee te vermaken. Vergeet niet je hanenkam van zolder te halen.

HP\De Tijd, 4 jul 2008