Requiem voor een bohemien

Boeken etc

Voetstampwijnen en tandknarswijnen, een requiem
A.F.Th. van der Heijden
Uitgeverij: Querido
Sterren: * * * *

De bohémien is in de twintigste eeuw een vast bestanddeel geweest van het kunstenaarsleven. Bijna altijd was de bohémien een man. Een man, die zich aan geen enkele conventie wenste te houden en die een diepe verachting had voor het klootjesvolk dat van negen tot vijf naar het werk ging.

Jean-Paul Franssens 2.jpg

De bohémien leefde voor zijn kunst, maar misschien is het nauwkeuriger om te zeggen dat de bohémien vooral leefde voor zichzelf.

Als de muze hem even in de steek liet, bracht hij orerend door in cafés en niet zelden het gebeurde het dat hij bij het krieken van de dag met een stuk in de kraag zijn bed opzocht. Als hij zijn bed tenminste haalde, want was dat niet het geval, dan sliep hij in op een bankje in het park of onder de pijlers van een brug.

Vanwege zijn levensstijl waarin elke discipline ontbreekt, behoort de bohémien eigenlijk nooit tot de allergrootste kunstenaars.

Wel cirkelt er altijd wel een groepje getrouwen om hem heen, al is de bohémien ook iemand voor wie je een zijstraat induikt als je hem ziet aankomen. Bij sommige bohémiens verkeer je graag in hun gezelschap, andere bohémiens zijn niet te harden. Dat is een kwestie van persoonlijke smaak.

Een beroemde bohémien uit de eerste helft van de twintigste eeuw was Apie Prins (1894-1958). Hij was tabaksplanter, goudzoeker en bordenwasser in verre landen en naar eigen zeggen had hij tijdens de Eerste Wereldoorlog ook iets met Mata Hari. Eenmaal terug in Nederland deed hij iets vaags in de reclame, maar hij vertaalde ook werk Steinbeck, Faulkner en Kant. Hij schreef ook een autobiografisch met de passende titel: Ik ga m’n eige baan.

Apie Prins.jpg

Hoewel Apie Prins kon drinken als kanon en vooral op straat leefde, heeft nog een tamelijk werkzaam leven als kunstenaar gehad. Bekende uitspraken van Apie zijn: “Die vrouw heeft heel wat kilometers lul gevreten” en “Van alle gebeurtenissen die ik beleefd heb, weet ik niet eens of ik ze beleefd heb of alleen maar heb meegemaakt”. Na 1945 sliep hij ‘ nachts op de Amsterdamse sociëteit De Kring. Daaraan kwam een einde toen bij hem open tbc werd geconstateerd en alle leden ter controle naar het ziekenhuis moesten.

Andere recente bohémiens waren: Hein Donner, Johnny van Doorn, Arie Visser en Theo van Gogh. Over weer een andere bohémien, de schrijver-schilder-dichter- levenskunstenaar-enzovoort Jean-Paul Franssens (1938-2003), heeft A.F.Th. van der Heijden nu een requiem geschreven met als titel: Voetstampwijnen en tandknarswijnen.

AFTh,Franssens.jpg

Het is bijzonder aandoenlijk boekje geworden, waarin wat mij betreft het een en ander wordt recht gezet. Jean-Paul Franssens heb ik oppervlakkig gekend en eerlijk gezegd was hij voor mij het type bohémien waarvoor ik een blokje om liep. Een aardige man, zeker, maar onder invloed van drank ook een beetje een windbuil, die je flink op de tenen kon trappen door hem aan te spreken met “Jean Pierre”, de voornaam van die andere dichter uit Groningen.

Qua pompeuze zelfironie kon Jean-Paul Franssens, naar mijn idee, niet in de schaduw staan van de schaker Donner, maar misschien vergis ik me en was Franssens in zijn dronken wanhoopsbuien toch belangwekkender dan ik altijd heb vermoed.
Er was ook een punt van onenigheid.

Zo herinner ik mij dat Franssens bij het uitkomen van zijn roman Vriend Dood door Tim Krabbé werd beticht van plagiaat. Volgens Krabbé zou Franssens hele stukken zonder bronvermelding hebben overgeschreven uit allerlei politieverslagen. Krabbé uitte zijn beschuldiging in een radioprogramma dat ik presenteerde en hield zijn beschuldiging vol toen Franssens zich de week daarop kwam verdedigen. Hoewel ik er eigenlijk niets mee te maken, kwam het daarna niet meer goed tussen Franssens en mij. Uit het requiem maak ik op dat Franssens zich wel vaker teksten toeeigende die niet van hem waren. Volgens Van der Heijden gebeurde dat ter goede trouw.

Sinds dat affairetje meed ik Franssens zo veel mogelijk. Daarin was ik overigens niet de enige. Naarmate het slechter met hem ging – zijn zoon pleegde tamelijk plotseling zelfmoord – droeg hij een steeds groeiende cirkel van eenzaamheid met zich mee. Juist toen hij de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt, kwam het leven van Jean-Paul Franssens tot een einde. Leverkanker was de niet al te verrassende oorzaak.

Van der Heijden behoorde tot de kleine kring van intimi die Franssens’ bohémienschap kon verdragen. In Voetstampwijnen en tandknarswijnen heeft hij het belang van Franssens in een sympathiek perspectief gezet, hoewel ook A.F.Th. er niet aan ontkomt vooral Franssens’ kwaliteiten als levenskunstenaar te onderstrepen. Op een soms ontroerende wijze leidt Van der Heijden ons van de ene naar de andere anekdote. Franssens wordt daardoor een oprecht levend kunstenaar, die meer in zijn mars had dan de rol van orakel aan de stamtafel. Mogelijk maakt Van der Heijden op die manier belangwekkender dan hij is, maar daartoe heeft hij als vriend het volste recht.

Er zit in dit requiem een vreemde paradox, die er uit bestaat dat een grote levende schrijver zich ontfermt over een kleine dode schrijver. Van der Heijden laat niet na van zijn bewondering te getuigen voor het multi-talent dat Jean Paul Franssens heet. Eigenlijk kan Franssens alles beter dan Van der Heijden zelf. Franssens vertelt beter, schildert beter, leeft uitbundiger en kan ook nog meer drinken. Het ontbreekt er nog maar aan dat Van der Heijden gaat uitleggen dat Franssens ook nog beter schrijft. Het vermogen om iemand met egards te behandelen en om hem alle eer te geven, is natuurlijk een blijk van beschaving, maar die aanpak krijgt onbedoeld ook iets komisch.

Naar eigen zeggen is het Van der Heijdens ambitie om het werk van Jean-Paul Franssens levend te houden. Of hem dat gaat lukken, valt te betwijfelen, al wil ik niet spreken voor het schilderwerk. Wat Van der Heijden in elk geval wel is gelukt, is het levend houden van een kleurrijke figuur, een personage dat zo leek te zijn weggelopen uit Franssens eigen verhalen. Daarin zit hem ook de tragiek. Voetstampwijnen en tandknarswijnen zet de lezer ertoe niet toe aan het werk van Jean-Paul Franssens te gaan lezen, maar dat van A.F.Th van der Heijden zelf. Gevreesd moet worden dat Jean-Paul Franssens ook postuum een kunstenaar zal blijven zonder al te veel succes.

HP\De Tijd, 18 juli 2008