Als de liefde maar niet zoek raakt

Boeken etc

Zoek op Liefde
Herman Franke
Uitgeverij: Podium
Sterren: * *

Met Zoek op Liefde heeft Herman Franke het tweede deel geschreven van een romancyclus, die hijzelf als “een megaproject” heeft gekwalificeerd. Het eerste deel heette Uit het niets en droeg in veel opzichten de elementen in zich van deze megalomane aanpak.

Herman Franke.bmp

Vooral inhoudelijk moest je wel enigszins filosofisch geschoold zijn om de diepere lagen te doorgronden, want Uit het niets grijpt terug op de paradoxen van Parmenides, die diepzinnigheden debiteerde als: “wij zijn en wij zijn niet”, “het is en kan niet anders zijn” of “het is en het is niet”.

Logisch dat in Uit het niets wordt verteld over een jeugdvriendje, dat kampioen was in het zogenaamde sluiplopen, een spelletje waarbij je een afgebakend parcours moet afleggen zonder dat je daarbij door “de wacht” wordt gezien.

Het jeugdvriendje verbeeldt daarmee ook een van de grondstellingen van Parmenides, namelijk dat beweging niet kan bestaan als je het zuiver logisch beschouwd.

Uit het niets, schreef ik destijds, is helemaal “een lied van schijn en wezen”.

Onverdeeld enthousiast was ik niet over dat eerste deel en over het welslagen van de hele onderneming hield ik mijn hart vast. “Wanneer een schrijver een cyclus schrijft over een onderwerp dat er is en tegelijkertijd niet is, dan zou het boek wel eens af kunnen zijn als het laatste woord nog niet eens geschreven is”, concludeerde ik een tikje pompeus. Je gaat vanzelf ook zo schrijven als je pagina na pagina op zo’n toon wordt aangesproken.

Zoek op liefde.bmp

Het zal een weinig verrassende mededeling zijn dat Franke met zijn tweede deel, Zoek op Liefde, op de inslagen weg is voortgegaan. Het zou ook wel vreemd zijn geweest als Franke het ineens over een hele andere boeg had gegooid. Toch zie ik wel pogingen om te corrigeren en de lezers wat meer tegemoet te komen. Ook dit keer maakt Franke het ons weer niet gemakkelijk door met een pop verzeild te raken in een rondtollende spiegeltent. “De mens kan alles waarnemen, behalve zichzelf”, Hume zei het al. Maar temidden van al deze filosofische onderzoekingen staan ook verhalen in dit deel, die vooral van anekdotische aard zijn.

Zoek op Liefde valt evenzeer te lezen als een opeenstapeling van vertellingen die ons niet voortdurend een heel wereldbeeld willen inpeperen.

De ik-figuur in deel twee is gewoon weer ik. “Een naam heb ik niet”, schrijft de ik, “want hoe ik heet doet er niet toe. Ze noemen me ik, op mijn verzoek”. Dat klinkt wel een beetje koket, zeker als je zoiets al direct op de eerste pagina in de maag gesplitst krijgt. Wie die “ze” zijn, die aan de ik gevraagd hebben zich ik te noemen, wordt niet verteld. Deftig klinkt het allemaal, interessant ook, maar een garantie tot doorlezen zijn dat soort mededelingen niet.

Gelukkig gaat niet het hele boek op die toon verder en dalen wij terug op aarde met allerlei verhalen over de jeugd van de ik-figuur. Die zijn vaak lezenswaard, vooral als Franke er geen opgelegde literatuur van wil maken, maar gewoon vertelt wat ik beleeft met zijn vader, zijn moeder en zijn broer. Vooral de bokswedstrijd die zijn broer op de kermis onderneemt en die ermee eindigt dat hun vader woedend in de ring staat te beuken, laat zien dat Franke als autobiografische verteller op zijn best is.

In Zoek op liefde is Franke op zoek naar de liefde. Dat doet de moderne mens via internet en Google. De ik-figuur is nog onvolwassen of hij komt op Tessel een Duitse meisje tegen dat hem in de oor fluistert: “Ich hätte dich bestimmt lieben können”. Maar dan verdwijnt zij in het niets en hoe ik ook zoekt, hij vindt haar niet meer, zodat haar woorden voor eeuwig in de lucht blijven hangen. In feite staat de zoektocht naar dat meisje symbool voor alle relaties die ik later met vrouwen zal hebben.

In het verlengde daarvan probeert ik ook antwoord te krijgen op de vraag: “Wat is het ergste dat je tegen iemand kunt zeggen”. De oplossing verschuilt zich achter een oud familiegeheim, waaraan een neukpop te pas komt die in de kelder van het grootouderlijk huis wordt gevonden. Om de lezer de vreugde van de onthulling te laten, zal ik hier niet verder op ingaan, maar gezegd moet worden dat het allerergste dat je tegen iemand zeggen kunt bij Franke wel meevalt. Een middagje brainstormen zou vermoedelijk heel wat ergere dingen opleveren. Bij mij als lezer bleef hangen: “oh, is dat nou alles?”.

Was deel 1 een zoektocht naar het zijnde, deel 2 is een zoektocht naar de vrouw. Of misschien beter: naar een vrouw. Of misschien nog beter: naar de vrouw als zijnde. In een doos op de rommelmarkt vindt de ik-figuur oude stereofoto’s, waaronder eentje van een blote meid met een stel geweldige billen. De vrouw, die krachtens een bijschrift vermoedelijk Mathilde heet, moet al lang dood zijn, maar ik raakt op haar verliefd, zoals hij ook op dat Duitse meisje verliefd is geworden.

En dan begint een nieuwe zoektocht naar een vrouw die al lang niet meer bestaat, maar die de hoofdpersoon het hol op hoofd brengt, omdat de ouderwetse pornografie hem meer opwindt dan die moderne waarbij de beaver tot op de millimeter nauwkeurig in beeld wordt gebracht. Die zoektocht is wel erg voor de handliggend en weinig origineel en dat geldt in feite ook voor de figuren die hij onderweg tegenkomt. Dat onze ik inmiddels thuis ook nog een begrijpende vriendin heeft, die graag een kind zou willen als haar vriend daar nu eens eindelijk naar op zoek gaat, maakt Zoek op Liefde tot een moeizame roman, waarin wanhopig het Droste-effect wordt toegepast. Inderdaad tot in het oneindige.

Of niet? Want aan het slot krijgt de vriendin wel degelijk haar zin.

Kortom, na het tweede deel houd ik nog meer mijn hart vast over de goede afloop van de cyclus. Eerder schreef ik: “Persoonlijk houd ik wel van groots opgezette projecten, want wie nooit iets groots onderneemt, blijft natuurlijk altijd een kleine kruimelaar”. Nu vraag ik mij af hoe je groot je moet zijn om van plan te veranderen.

HP\De Tijd, 16 januari 2009