Te lui om Oblomov helemaal te lezen

Beweringen en bewijzen

Er zijn twee soorten mensen: zij die van werken houden en zij die niet van werken houden. Tegenwoordig behoor ik duidelijk tot de eerste groep, maar tot mijn dertigste was ik iemand die aan werken een broertje dood had. Liever voerde ik niets uit en nog liever lag ik in mijn bed.

Oblomov.bmp

Te stinken, zou ik er nu bij zeggen, maar ook daar dacht ik voor mijn dertigste heel anders. De journalist Martin van Amerongen heeft mij nog eens op de hak genomen door te schrijven dat ik “zelfs te lui was om Oblomov uit te lezen”.
Van mijn bed liep ’s middags na vieren een rechte lijn naar het schaakcafé. ’s Nachts na enen liep die lijn weer terug.

Waar het aan lag, weet ik niet, maar met mijn inertie was ik volkomen tevreden. In studentenkringen, waar ik vaag deel van uitmaakte als ik met veel moeite het bed had verlaten, werd altijd met dédain op werk neergekeken. De standaardgrap was: “Werk fascineert me. Ik kan er uren naar kijken”. En in het Amsterdamse studentenweekblad Propria Cures heeft eens gestaan: “Help, werkloosheid! Wie maakt dan voortaan onze rolletjes drop?”.

Oblomov 2.bmp

De omslag kwam toen dat mijn vriendin – om te trouwen moest je naar het stadhuis en dat was wel heel erg ver – meldde dat er gezinsuitbreiding op komst was. Ik wist niet eens dat wij een gezin hadden, maar het bevel liet weinig ruimte voor twijfel: opstaan, carrière maken! Daar kwam het op neer. Even heb ik nog geprotesteerd, maar toen ik mij eenmaal met veel gesteun en gepuf uit bed had gesleept, sloeg ik de gordijnen open, knipperde met mijn ogen tegen het licht en trad de wereld tegemoet.

Wat mooi!

Ik ben geen bioloog, maar werken verandert vast iets in je hormonenspiegel. “Het grote gevaar van werken is dat men het op de duur prettig gaat vinden”, merkt de dichter C. Buddingh op in een van zijn dagboeken. Lullige dagboeken trouwens, vol fouten, want Buddingh was te lui om zijn drukproeven te corrigeren. Maar deze observatie is helemaal raak. Het gevaar bestaat zelfs dat je aan werken verslaafd raakt als een junk die niet meer kan stoppen. Misschien was ik voor mijn dertigste verslaafd aan slapen en ben ik nu verslaafd aan werken. Mijn huidige credo is dat van Thomas a Kempis: “Waarom zoekt gij de rust daar gij tot werken geboren zijt”.

Door de economische crisis is werk nog meer het centrale thema is geworden. Volgens internet heeft premier Balkenende ooit gezegd: “Vele handen maken meer werk”. Dat is een zin waar ik lang naar kan kijken. Komt die fout voort uit de knullige manier van uitdrukken die zo kenmerkend is voor Jan Peter, of heeft de minister-president expres gepreludeerd op het gezegde: veel handen maken licht werk?

De zin van Balkenende is op verschillende manieren uitleggen. Je zou hem kunnen opvatten als een pleidooi voor meer bureaucratie. Mogelijk is ook dat de minister-president premier ermee heeft bedoeld dat meer handen als het ware uit zichzelf meer werk scheppen, zoals meer monden om meer eten vragen. Ik kom er niet uit, zoals bij veel van de ongerijmdheden die in de huidige crisis opbloeien.

Zo is ons grote werkloosheid voorspeld die als een vloedgolf aan komt rollen, maar tegelijkertijd wordt gesteggeld over een verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd naar 67 jaar. Vreemd. Mensen worden geacht langer te gaan werken, terwijl er binnenkort helemaal geen werk voor ze is. Laten we, voor het in een wet wordt vastgelegd, eerst eens vragen wie er na zijn 65ste zou willen doorwerken. Misschien willen de meeste mensen gewoon doorgaan tot de dood en zien zij het raam met de geraniums als de hel. Geen hoop voor wie daar achter zit.

werk.bmp

In veel opzichten speelt de arbeidsethos ons parten. Mijn luie jeugd was een reactie op mijn socialistische opvoeding. Omdat werk in principe iets vervelend was, vocht de arbeidersklasse voor vakantiedagen. Productie moest gepaard gaan met de vergroting van vrije tijd. Maar ik wilde mijn vrijheid niet afdwingen bij een baas, die mij als horige een paar vrije dagen toeschoof. Ik wilde altijd vakantie hebben, altijd vrij zijn. Hoe ouder ik intussen word, hoe minder ik verlang naar vrije dagen. Ik zou de vakantie rustig kunnen overslaan, ware het niet dat ik nog een jong kind heb dat mij aan ziet komen. Ik neem het nu al bij hem waar: pas acht jaar, maar het liefste zou hij voor altijd vrij zijn.

De wil om tot mijn dood door te werken, zit hem natuurlijk in het feit dat ik tot de gelukkigen behoor die met plezier zijn werk doet. En daarin ligt natuurlijk ook het ware probleem. De echte uitdaging, zou de moderne politicus zeggen. Het gaat er niet om dat er werk genoeg is, het gaat er om dat er leuk werk genoeg is.

En daarmee is de cirkel rond. Want wie maakt dan inderdaad nog onze rolletjes drop?

de Volkskrant, 19 februari 2009