Altijd al 72 jaar oud geweest

Boeken etc

’s Nachts komen de vossen
Cees Nooteboom
Uitgeverij: de Bezige Bij
Sterren:  * * *

Er is die beroemde anekdote over Harry Mulisch, die samen met Hein Donner en Cees Nooteboom op de Amsterdamse sociëteit De Kring zat de filosoferen over het verschijnsel van de “absolute leeftijd”.

cees-nooteboom1

Dat is de leeftijd waarmee je wordt geboren en waarmee je dood gaat, een leeftijd die wordt bepaald door je karakter, je gedrag en je emoties.

De drie heren kwamen tot de conclusie dat Harry Mulisch zijn hele leven eigenlijk zeventien jaar is geweest, terwijl aan de schaker Donner een absolute leeftijd werd toegemeten van twee maanden.
Of afgerond naar beneden: nul jaar. Voor Cees Nooteboom had men echter de absolute leeftijd in gedachten van 72 jaar.

Als er iets zit in dat idee van de absolute leeftijd dan is Cees Nooteboom dus geboren als een oude man. Hij zal ook ouder worden dan zijn absolute leeftijd, want inmiddels is hij de kritische grens al weer gepasseerd en is hij 75 jaar. Je zou kunnen beweren dat toen, drie jaar geleden, zijn werkelijke en zijn absolute leeftijd in elkaar zijn versmolten, waarmee het  moment aanbrak dat Cees Nooteboom pas werkelijk goed in zijn vel kwam te zitten. Biografie en werk, persoon en schrijver, vorm en vent zijn toen een geheel geworden waarvan je de oorspronkelijke delen niet meer kunt onderscheiden.

Volgens die redenering is de schrijver Cees Nooteboom juist nu op zijn hoogtepunt. Ik ben geneigd die redenering voor waar te houden.

In het schrijversschap van Nooteboom kun je verschillende perioden onderscheiden:  de romantische, de journalistieke, de zakelijke, de esoterische en tenslotte de filosofische. Natuurlijk zijn de grenzen tussen deze stadia niet altijd te herkennen, maar in grote lijnen komt het daar het wel op neer. Wij zijn nu, als ik het goed inschat, in de laatste periode aangeland: de filosofische.

Deze filosofische periode gaat over de dood.

In 1958 verscheen bij Querido de verhalenbundel De verliefde gevangene en nu is na zo veel jaar eindelijk weer een nieuwe verhalenbundel verschenen: ’s Nachts komen de vossen. Het is het somberste boek dat Nooteboom ooit heeft geschreven. De dood heeft aan zijn deur geklopt en hoewel de schrijver nog leeft, nog altijd gewoon bij Pauw & Witteman zit en het Boekenbal bezoekt, heeft de ijzige tocht van het geopende raam hem aangeraakt.

vossen

“Dat ik sterfelijk ben”, heeft Harry Mulisch (17) eens beweerd, “moet eerst maar eens bewezen worden”. Voor Nooteboom is er op dit punt geen plaats voor twijfel, zelfs niet voor ironische twijfel. Aan het slot van ’s Nachts komen de vossen schrijft hij: “Windvlaag. Dat was ik. Geritsel, gefluister. Het geluid van vossen. Gedachte vossen. Geen echte. Alles heel vluchtig. Zoals wij zijn. Weg”.

’s Nachts komen de vossen is een mooi boek en dat schrijf ik als iemand die niet altijd alles van Nooteboom even mooi heeft gevonden. Het zweverige, mijmerende en nergens naar toegaande in het werk van Nooteboom werd mij soms te veel. De deftige liefde voor de allerhoogste kunst was voor mij vaak evenmin te pruimen. Al die bezwaren zou je ook in ’s Nachts komen de vossen kunnen aanwijzen, maar juist omdat het nu werkelijk menens wordt, omdat de fysieke wereld van de schrijver op wankelen staat, omdat het leven voornamelijk nog roept als een stem uit het verleden, juist daarom wordt datgene wat anders in kitsch was ontaard ineens treffend waar.

Neem de eerste zin uit de bundel: “Gondels zijn atavistisch, hij wist niet meer waar hij dat gelezen had, en wilde daar nu ook niet over nadenken omdat er dan, dacht hij, iets van pathos van het ogenblik zou vervliegen”.

Ja, hallo, denk je dan.

Zijn gondels wel atavistisch, of is hier sprake van mooischrijverij? Wordt in plaats van atavistisch niet gewoon ouderwets bedoeld? Een atavisme is een eigenschap of een verschijnsel uit het verleden die in een latere generatie ineens weer opduikt. Kan een gondel iets zijn dat in ons onbewust-zijn is opgeslagen als een fossiel. Ik twijfel. Toch moet ik toegeven dat Nooteboom mij in het vervolg van het verhaal weet te overtuigen dat hij met het gebruik van het woord atavistisch wel degelijk iets zinvols bedoelt. Vraag me niet hoe precies hoe hij dat doet, want niets is moeilijker dan het meanderende schrijven van Nooteboom na te vertellen.

Wat mij vroeger bij de auteur als aanstellerig voorkwam, ontroert mij dit keer, ongetwijfeld omdat de verhalen uit ’s Nachts komen de vossen gaan over de dood en over niets dan de dood. De verteller is een man die alleen nog bestaat uit verleden. Het belangrijkste mechanisme in zijn bestaan is het geheugen, dat met behulp van foto’s bij elke gelegenheid in werking wordt gezet. Het is een cliché dat de dingen voorbijgaan, maar in haar onvermijdelijkheid is het een cliché met een kracht die telkens weer overrompelt.

Nooteboom schrijft hierover niet in verzet of protest. Zijn vossen komen ’s nachts, bijna als Boeddhistische priesters die je zullen vertellen dat het beter is om je bij het onvermijdelijke neer te leggen. Zijn schrijven is ook zonder hoop, want in een hiernamaals gelooft hij niet en de gedachte aan een opperwezen, dat er een stelsel van straffen en beloningen op nahoudt, is evenmin aan hem besteed.

In ’s Nachts komen de vossen wordt de herinnering zonder illusies nog eens getoetst. Of er wordt een dode in een muur begraven, zoals dat in Italië het geval is. Ook vertrekt iemand als de liefde voorbij is, om niet veel later te sterven als een eskimo die achterblijft in de sneeuw. Of de mannelijke helft van een ruziënd echtpaar wordt door de bliksem getroffen, wat in de onderkoelde woorden van Nooteboom een prachtverhaal verhaal van nog geen veertien pagina’s oplevert.

Op 13 juli a.s. zal Nooteboom 76 jaar worden. Langzaam zal hij zich weer verwijderen van zijn absolute leeftijd en hopelijk zal voor hem gelden wat voor old soldiers geldt: the never die, they just fade fade away. Toch zou het voor Nooteboom als schrijver en voor ons als lezers erg mooi zijn als wij nu even de tijd een tijdje konden stilzetten.

HP\De Tijd, 13 maart 2009