Beatrix en de dubbele nationaliteit

Buitenhof

Het is een nadeel van de economische crisis dat andere kwesties niet meer de aandacht krijgen die zij verdienen.

Bijvoorbeeld de kwestie van de dubbele nationaliteit. De Kamer wil enerzijds de dubbele nationaliteit ontmoedigen, anderzijds wel men ook niet toegeven aan het idee van het eigen volk eerst. Een gevoelig dilemma. Wie herinnert zich niet de ophef over de dubbele nationaliteiten van de staatssecretarissen Albayrak en Aboutaleb?

Deze week kwam de kwestie weer aan de oppervlakte via Tofik Dibi van Groen Links, die minister Van der Laan had gevraagd of het juist is dat koningin Beatrix een dubbele nationaliteit heeft. De majesteit zou naast de Nederlandse ook de Britse nationaliteit bezitten en vermoedelijk ook nog de Duitse. U begrijpt de achterliggende suggestie: als zelfs het staatshoofd – ons nationale symbool – een dubbele nationaliteit mag hebben, hoe kan men dan andere Nederlanders hetzelfde recht ontzeggen?

Minister Van der Laan betoonde zich in zake van het koningshuis een echte sociaal-democraat. Dus ontweek hij de vraag en zei slechts dat de Koningin de Nederlandse nationaliteit bezit.

Ja, dat wisten wij al. Het ging om die andere nationaliteiten.

Gelukkig is er een autoriteit op dit gebied, Jessurun d’Oliviera, oud-hoogleraar in het internationaal privaatrecht, Europees recht en migratierecht. Al in 1998 toonde hij aan dat onze opvolgende koninginnen Wilhelmina, Juliana en Beatrix op grond van een oude Engelse wet Brits zijn.

sofie

Het is te ingewikkeld om hier uit te leggen, maar het begint bij Sophie, de Keurvorstin van Hannover, die in Engeland op de troon kwam. In 1705 is een naturalisatiewetje aangenomen, waarin werd vastgelegd dat Sophie en al haar nazaten fictief in Engeland geboren zouden zijn. Raar maar waar. En dus ook geldig voor Wilhelmina, Juliana en Beatrix, die rechtstreeks afstammen van Sophie uit Hannover.

In HP/De Tijd van 16 december 2005, heeft d’Oliviera beschreven wat er gebeurde toen hij zijn bevindingen ter bevestiging of ontkenning aan de Rijksvoorlichtingsdienst voorlegde. Eerst werd geantwoord dat de RVD zich niet uitspreekt over de juistheid van wetenschappelijke publicaties. Vervolgens kreeg de hoogleraar te horen dat de koningin maar één paspoort heeft, want natuurlijk ook geen antwoord is, want je kunt één paspoort hebben en toch twee of drie nationaliteiten bezitten. Toen zei de RVD dat het om een volstrekt theoretische kwestie ging en tenslotte werd er gezwegen.

Gelukkig heeft d’Oliviera zijn analyse bij het staatshoofd zelf kunnen toetsen. Dat gebeurde in 1998 op paleis Noordeinde, toen Paul de Wispelaere de Prijs der Nederlandse Letteren kreeg uitgereikt. Beatrix vertelde bij die gelegenheid hoe het was om in Canada Engelstalig op te groeien. Daarop trok de hoogleraar de stoute schoenen aan en bracht naar voren dat de majesteit niet alleen Engelstalig is opgegroeid was, maar dat zij ook de Britse nationaliteit bezit.

“De vorstin keek me aan”, schrijft d’Oliviera, “als door een adder gebeten en sprak: ’Hoe komt u daarbij? Dat is een krantenhype’”.

De hoogleraar antwoordde:  ‘Maar mevrouw, ik ben de bron van die hype.’

“Dan is het een onderwerp voor een andere gelegenheid’, prevelde de majesteit, waarop zij zich resoluut omdraaide.

In de hoogste kringen weet men dus precies hoe het in elkaar steekt met die dubbele nationaliteit van ons Koningshuis. In plaats daar zo spastisch over te doen, zou eenvoudige erkenning wel zo oprecht zijn. Dan kan de kwestie ook snel in de Kamer worden afgehandeld.

Buitenhof, 8 maart 2009.

Hieronder het bewuste stuk van H.U.Jesserun d’Oliveira:

ONZE KONINGINNEN ZIJN OOK  BRITS
1.
Volgens de Wet op het koninklijk huis die na lang touwtrekken tussen koningin Juliana en het kabinet in 1985 tot stand kwam, wordt het lidmaatschap van het koninklijk huis verloren bij verlies van het Nederlanderschap. Dat impliceert, positief geformuleerd, dat alleen Nederlanders lid van het koninklijk huis kunnen zijn, d.w.z. koning kunnen zijn of hem krachtens de Grondwet  eventueel kunnen opvolgen. De vraag rijst of leden van het koninklijk huis, de koning ingesloten, ook buitenlandse nationaliteiten mogen bezitten en  vooral of dat ook voorkomt. Beide vragen moeten bevestigend beantwoord worden. Meer in het bijzonder zal hier worden aangetoond, dat onze laatste drie koninginnen  naast de Nederlandse ook de Britse nationaliteit bezaten of bezitten. Zij zijn bipatride (geweest).

Het is duidelijk dat het feit dat koningin Beatrix over twee  nationaliteiten  beschikt problematisch is in een periode dat de regering meervoudige nationaliteit te vuur en te zwaard bestrijdt. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de RVD zich in alle mogelijke bochten wringt om  de feiten te verdoezelen. Dat is zielig.

2
Bij de parlementaire behandeling van de wet op het koninklijk huis in 1985 is de kwestie van de meervoudige nationaliteit aan de orde geweest. Op vragen van de VVD daarover antwoordde de regering ( T.K.1984-1985, 18 351, nr.5, p. 9) ‘Het bezit van meerdere nationaliteiten behoeft op zichzelf geen belemmering te zijn voor het lidmaatschap.’ Toch voorzag zij wel moeilijkheden. Dat een troonsopvolger misschien kon worden onderworpen aan buitenlandse dienstplicht werd niet als bezwaar gezien, omdat de in dezelfde tijd behandelde Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) daar geen verlies van Nederlanderschap meer aan verbond. (Tegenwoordig heeft art.15 lid 1 onder e. RWN dit weer deels teruggedraaid: wie vrijwillig in vreemde krijgsdienst gaat van een staat die betrokken is bij gevechtshandelingen tegen het Koninkrijk dan wel tegen een bondgenootschap waarvan het Koninkrijk lid is, verliest automatisch de Nederlandse nationaliteit. Dat argument heeft dus iets van zijn waarde verloren.)
Daarnaast vond de regering dat van geval van geval moest worden bekeken of een lid van het koninklijk huis kan behoren tot een ander regerend vorstenhuis. Daar kan een conflict van plichten optreden, en dan  moet door de betrokkene een keuze worden gedaan. Hoe dat zijn beslag moet krijgen wordt in de wet niet uit de doeken gedaan. Een expliciete regeling vond men niet prettig. Er wordt kennelijk van uitgegaan dat men vrijwillig afstand kan doen van de buitenlandse nationaliteit of van een plek in een vreemd regerend vorstenhuis, wat lang niet altijd het geval is.
Is het dus buiten kijf dat leden van het koninklijk huis meer nationaliteiten mogen bezitten, dan komt nu de vraag aan de orde of dat ook in werkelijkheid het geval is. Aangetoond wordt hier dat  de koninginnen Wilhelmina, Juliana en Beatrix (en een aantal van haar zusters) naast de Nederlandse de Britse nationaliteit bezitten of bezaten.  Hoe komen zij daaraan?

3.
Nadat William III, onze koning-stadhouder op de Engelse troon,  kinderloos was overleden, evenals zijn vooroverleden echtgenote Mary Stuart II, kwam volgens de Act of Settlement van 1700 de troon in handen van Anna van Denemarken, Queen Anne, de schoonzuster van Willem III. Toen ook deze Anna kinderloos dreigde te overlijden – haar zoontje, de Duke of Gloucester was in 1700 bezweken –  moest haar opvolging uit een andere tak geregeld worden. Zo werd in 1705 vastgelegd  bij wet (4  Anne ch. IV) dat dan aan de beurt zou komen prinses Sophie, keurvorstin van Hannover ( 1630-1714) die de protestantse  kleindochter was van de katholieke koning Jacobus I. De opvolging werd vergemakkelijkt door haar naturalisatie in de vorm van de fictie dat zij in Engeland geboren zou zijn: geboorte in Engeland bracht  de Britse nationaliteit met zich. Men vond het toen ook al prettiger als de troon werd bezet door mensen die de nationaliteit van het land bezaten.

Niet alleen Keurvorstin Sophie werd in deze wet genaturaliseerd, maar ook en vooral ‘the Issue of her Body’, voor zover deze protestants waren. Even later wordt er ook gesproken over ‘all Persons lineally descending from her, born or hereafter to be born’ die door deze wet worden genaturaliseerd.

De fictie dat keurvorstin Sophie en haar nazaten in Engeland geboren zijn en daardoor ‘natural born  subjects of this Kingdom’ zullen worden, wordt in deze wet  lek geschoten door hun overgang tot het katholieke geloof. Net als vijf jaar eerder in de Act of Settlement wordt iedereen uitgesloten die een ‘Papist’ wordt of ‘the Popish Religion’ belijdt.
Zo komt in de  niet erg hoog gewaardeerde persoon van George I het huis Hannover  – tijdens de eerste wereldoorlog om voor de hand liggende redenen omgedoopt in Windsor –  in 1714 op de Engelse troon.
Is het nu werkelijk zo dat een naturalisatiewetje van op de kop af 300 jaar geleden onze koninginnen tot Britse subjects heeft gemaakt? Tot welke generatie loopt het kroost uit het lijf van Sophie door? Bestaat dat wetje nog? Deze laatste vraag kan makkelijk worden beantwoord. De wet is uitdrukkelijk afgeschaft in 1948, toen een nieuwe  British Nationality Act werd ingevoerd. Wie vóór die datum Brits was bleef dat ook. Daarmee blijven er twee vragen over:  wie er van deze wet tot die datum hebben mogen profiteren: alleen de eigen kinderen van Sophie, of ook de kinderen en kindskinderen daarvan, geboren voór 1948.En: behoren daartoe ook onze drie koninginnen?

4.
De eerste van deze vragen is  rechtstreeks beantwoord door het House of Lords in een uitspraak van een jaar of vijftig geleden. ( Zie  Attorney-General v. Prince Ernest Augustus of Hanover H.L. (E) (1956) Weekly Law Reports, vol. II, 4 January 1957, p.1-20). De Law Lords moesten de naturalisatiewet interpreteren voor wat betreft de keten van generaties die daarin tot British subject werden gebombardeerd.

Het draaide om een verzoek van  de in 1914 geboren prins Ernst van Hannover om erkend te worden als British subject op grond van het wetje van 1705. Dat had hij nodig om in aanmerking te komen voor naoorlogse herstelbetalingen die hij niet zou ontvangen als Duitser. Hij was de achterachterkleinzoon van Ernst August, Hertog van Cumberland, die weer een zoon was van George III. Deze laatste had de troon van Hannover bestegen toen Victoria in 1837 de Engelse troon ging bezetten.

In eerste aanleg was zijn claim afgewezen, omdat de ruime interpretatie van zo’n archaïsch wetje die meebracht dat ontelbare afstammelingen tot in het zoveelste geslacht, meest op Europese tronen, Brits waren, toch door de makers niet gewild kon zijn. Er was bovendien nooit beroep op het wetje gedaan, dat dus kon worden beschouwd als in onbruik geraakt.

Het Hof van Beroep dacht daar anders over.  De Attorney-General was van mening dat  alleen die nakomelingen van Sophie bedoeld konden zijn door het Parlement van destijds, die geboren waren gedurende het leven van Queen Anne, en dat een beperkte uitleg geboden was om absurde resultaten te vermijden. Er waren, zo werd meegedeeld,  in 1955 zo’n 400 personen die als rechtstreekse afstammelingen van Sophie de Britse nationaliteit konden claimen. Ernst van Hannover had zelf in de tweede wereldoorlog  als Duitser tegen de geallieerden gevochten, net als  keizer Wilhelm II in de Eerste Wereldoorlog, die in hetzelfde afstammelingenschuitje had gezeten. Beiden waren dus technisch schuldig aan hoogverraad, en dat is zeker een reden geweest waarom keizer Wilhelm na zijn afzetting in 1918 zijn verbanning in Doorn verkoos boven een verblijf in Engeland, dat hem door Churchill was aangeboden. Het Court of Appeal oordeelde echter dat de gewone en ondubbelzinnige betekenis van de woorden in het wetje van 1705 geen andere uitleg toeliet dan dat de groep van personen die het in het vizier had de afstammelingen in rechte lijn waren, geboren voor 1948. Eventueel ongemak of absurditeit had kunnen leiden tot afschaffing van de wet, waarvan de bewoordingen duidelijk waren, aldus het Hof, en dat was nu eenmaal niet gebeurd.

Dit oordeel werd in stand gehouden door de Law Lords, de hoogste Britse rechters. Zij waren allen van mening dat de woorden van de wet duidelijk genoeg waren, en in hun tijd ook niet absurd. ’However absurd we today may think an interpretation which would lead to most of the Royal families of Europe being British subjects, I cannot say that in 1705 there was such manifest absurdity as to entitle one to reject it.’ Aldus de Lord Chancellor, de geleerde vriend van de Wolbaal oftewel voorzitter van het Hogerhuis, burggraaf Simonds in zijn door de andere Law Lords gevolgde oordeel. In de Engelse handboeken over interpretatie wordt deze uitspraak verwelkomd als een voorbeeld van juiste toepassing van de juridische  interpretatieleer: als de woorden van het werkzame deel van een wet duidelijk zijn, moeten zij niet beperkt worden door de benaming van de wet of de considerans ervan. Daarmee staat naar  Brits nationaliteitsrecht vast, dat de wet zijn werking heeft uitgeoefend ten opzichte van alle nakomelingen in de rechte lijn van keurvorstin Sophie tot aan 1948, toen het wetje werd afgeschaft. Wie langs deze weg de Britse nationaliteit had verworven behield deze ook na 1948, als  tussenkomende rechtsfeiten daar geen verandering in gebracht hadden. Het  latere intreden in de katholieke kerk, zoals bijvoorbeeld van prinses Irene, heeft dus geen effect op haar Britse nationaliteit, nog helemaal afgezien van het feit dat dit  inmiddels verboden discriminatie wegens nationaliteit zou opleveren.

5.
Blijft over de vraag of onze koninginnen Wilhelmina, Juliana en Beatrix tot deze rechtstreekse nakomelingen gerekend moeten worden. Eén ding is zeker: zij zijn allen voor 1948 geboren. Maar bovendien zijn zij langs verschillende lijnen  inderdaad rechtstreekse afstammelingen langs de vrouwelijke of de mannelijke lijn van koningin-moeder Sophie, de Hannoveriaanse keurvorstin.

De volgende gekandelaberde stamboom kan getekend worden.

Willem IV ( 1711-1751), die uit de Friese tak van de Nassaus stamde (die van Nassau-Dietz), werd in het stadhouderloze tijdperk (1702-1747) eerst stadhouder van Friesland, en later ook stadhouder van Holland. Hij trouwde met Anna van Hannover (1709-1759), de dochter van de Engelse Hannoveriaanse koning George II. Deze was de zoon van George I, die, zoals we zagen als eerste Hannoveriaan en zoon van Sophie de Engelse troon bestegen had. Deze Anna, derde generatie British subject krachtens de wet van 1705, is de moeder van Willem V (1748-1806), over wie zij na de dood van Willem IV een tijdje regentes ( gouvernante) was, en dus grootmoeder van koning Willem I (1772-1843). De rest is duidelijk: Willem II en III zijn zoon en kleinzoon van Willem I; Wilhelmina. Juliana en Beatrix als kind, kleinkind en achterkleinkind van  Willem III zijn in hun hoedanigheid van afstammelingen in rechte lijn eveneens geheid  British subjects.

Ter versteviging van deze vaststelling is er  nog een tweede afstammingslijn. Die loopt via koningin-moeder-regentes Emma, het late geluk van Willem III ( die zoals we zagen zelf ook al onder het personenbestand van de wet van 1705 viel). Emma was de dochter van Helena, prinses van Waldeck-Pyrmont (1831-1888), die weer de dochter was van Paulina, hertogin van Nassau (1810-1856), de dochter van prins Paul van Württemberg (1785-1852). Deze was de zoon van koningin Charlotte van Württemberg (1764-1788), die weer de dochter was van prinses Augusta, hertogin van Brunswijk-Wolfenbüttel ( 1737-1813), de dochter van  Frederick, de prins van Wales,  oftewel de zoon van George II.
Er zijn, for good measure, ook nog een derde en een vierde lijn. Die lopen via de moeder en de vrouw van koning Willem I: de beide Wilhelmina’s van Pruisen.

De eerste Wilhelmina van Pruisen ( 1751-1820), vrouw van Willem V,  was de dochter van August Wilhelm van Pruisen en Luise Amalie von Braunschweig-Bevern; haar vader was een kleinzoon van George I van Engeland.
De tweede Wilhelmina (Mimi) van Pruisen (1774-1837), was een volle nicht van haar echtgenoot Willem I en een dochter van koning Friedrich Wilhelm II van Pruisen (1744-1797) die  net als Wilhelmina van Pruisen ( die van Goejanverwellesluis) weer een kind was van de zojuist genoemde August Wilhelm van Pruisen, de kleinzoon van George I, waarmee we weer thuis zijn.

Hiermee is aangetoond dat er een vierdubbele rechtstreekse afstamming bestaat tussen onze laatste drie koninginnen en Sophie van Hannover die in 1705 genaturaliseerd werd met al haar nakomelingen in rechte lijn. Dit geldt natuurlijk ook voor de voor 1948 geboren zusters van Beatrix, voorzover die niet voor 1948 papist zijn geworden. Zij zijn allen bij hun geboorte door afstamming van rechtswege British subject geworden en bezitten dus (naast de Nederlandse en eventuele andere nationaliteiten) de Britse nationaliteit. Dit geldt gelijkelijk voor  Irene (1939), Margriet(1943) en Christina (1947).

Hierbij is misschien ten overvloede aan te tekenen dat deze verkrijging in overeenstemming is met het basisbeginsel van het internationale nationaliteitsrecht, dat inhoudt dat elke staat bepaalt wie zijn staatsburgers zijn, en dat de andere staten de resultaten daarvan hebben te erkennen. Dit is bijvoorbeeld neergelegd in de ook door Nederland geratificeerde Europese Conventie over nationaliteit van 6 november 1997, dat in art.3 luidt:

1.    Each State shall determine under its own law who are its nationals.

2.    This law shall be accepted by other States in so far as it is consistent with applicable international conventions, customary international law and the principles of law generally recognised with regard to nationality.

6.
Dat de genoemde leden van ons koninklijk huis, waaronder de huidige koningin, de Britse nationaliteit bezitten, is onder wetenschappers niet in geschil. Al vroeg is daarop gewezen. In 1956 schreef een Britse geleerde, C. d’Olivier Farran, in het Nederlands Tijdschrift voor Internationaal Recht ( 1956:3, p. 52-56) een artikel onder de titel The Dutch Royal Family is British! waarin hij naar aanleiding van de hierboven onder 4. aangehaalde zaak (die toen nog niet door het Hogerhuis beslist was) aantoonde  dat ‘virtual all the protestant royal families of Europe – including that of the Netherlands- are British subjects.’ De Nederlandse rechtsvergelijker J.G. Sauveplanne vermeldde dit gelaten en zonder commentaar in zijn Rechtsstelsels in Vogelvlucht (1981) tweede druk, p.150;zelf deed ik het een en ander nog eens dunnetjes over in een artikel in het Nederlands Juristenblad 1988, p.554-558, getiteld Nationaliteit en Koninklijk Huis: het symbool van een meervoudige samenleving ( herdrukt in : H.U.Jessurun d’ Oliveira, Woorden als daden, Kluwer 2004). Daarin ging ik voor de toenmalige leden van het koninklijk huis en de koninklijke familie na hoe het stond met hun waaier aan nationaliteiten. In een in 1998 door ons Ministerie van Justitie mooi uitgegeven feestbundel Aan de grenzen van het Nederlanderschap voor de scheidende wetgevingsjurist F.Zilverentant, die de vraagbaak op het terrein van het nationaliteitrecht was ( en is), schreef de Engelse specialist A. Walmsley een korte beschouwing over ‘British Nationality and the Act of 1705’ waarin hij enerzijds wat voorzichtig is en anderzijds nog een stap verder gaat. Hij schrijft  ( p.195-197): ‘Under this Act ( die van 1705, d ‘O.) the Queen of the Netherlands might today be a British citizen.’ Maar hij voegt er aan toe, dat de werking van de Act van 1705, gecombineerd met die van de huidige Britse Nationality Act 1981 ertoe leidt dat  de kinderen van degenen die onder de wet van 1705 krachtens naturalisatie het Britse citizenship verkregen hebben  door afstamming eveneens de Britse nationaliteit verworven hebben: ‘This means that more than 400 members of various European Royal Families will today be British citizens other than by descent, and their children born abroad will be citizens by descent.’

De schrijver doelt hierbij waarschijnlijk op Part I section 2 van de British Nationality Act 1981 die bepaalt dat
(1)     A person born outside the United Kingdom after commencement shall be a British citizen  if at the time of the birth his father or mother- (a) is a British citizen otherwise than by descent; (…)

Degenen die vallen onder de Act van 1705 worden beschouwd als te zijn genaturaliseerd, ook al is dat krachtens afstamming. Er zullen overgangsregelingen zijn vanuit eerdere nationaliteitswetten, en in dat geval, daar doelt Walmsley op, zijn ook prins Willem Alexander en zijn broers als kinderen van koningin Beatrix eveneens houders van de Britse nationaliteit.

Hun kinderen daarentegen niet meer, want die zijn niet geboren uit Britten anders dan door afstamming.
7.
Er is nog een kleine directe, misschien niet beslissende aanwijzing voor het bezit van de Britse nationaliteit van koningin Beatrix: haar lidmaatschap sinds 1989 van de Orde van de Kousenband. Deze in 1348 opgerichte orde onder het motto Honi soit qui mal y pense kent niet alleen een vast aantal Knight Companions, maar ook een aantal Supernumerary Knights. Deze boventalligen, geïntroduceerd door George III  om zijn vele zonen een plek te geven,  werden door hem in 1805 uitgebreid met de categorie van afstammelingen van George II en George I, de zogenoemde Royal Knights.’Many European monarchs are in fact descended from George I and can be appointed supernumerarily as such, but a Statute of 1954 authorises the regular admission of foreign Knights and Ladies  without further special statutes irrespective of descent.’(wikipedia.org/wiki/Order of the Garter). Onder de buitenlandse vorsten bevindt zich, naast de keizer van Japan, de koningin van Denemarken, en de koningen van Zweden, Noorwegen,  en Spanje, waarvan een aantal ook als supernumerary knights and ladies  als afstammelingen van George I kunnen worden geteld. Ook Wilhelmina (1944) en Juliana (1958) waren Dame van de Kousenband.

Interessant hierbij is dat de Engelse koningin ( de Orde is een Engelse, geen Britse, orde) de leden kan degraderen wegens onvaderlandslievende activiteiten. Zo zijn in de eerste wereldoorlog  de vorsten uit het vijandelijke kamp als knights uit de Orde verwijderd: de keizers  Franz Joseph van Oostenrijk en Wilhelm II van Duitsland voorop. Dit impliceert een soort van leenmanstrouw en onderschikking aan het hoofd van de Orde, de Engelse vorstin, de Britse souvereine vorstin, die bij haar beslissingen tot benoeming en verwijdering  niet onder de politieke geboden staat.

8.
Er is waarschijnlijk  eén pikant gevolg van de afstamming van onze koninginnen van Koningin-moeder Anna van Hannover. Onder Koning George III werd er in 1772 een wet uitgevaardigd over de toestemming tot het aangaan van huwelijken van afstammelingen van George II. Een stuk of wat van diens zoons hadden er een potje van gemaakt. Vandaar dat zij in de toekomst zouden worden onderworpen aan de toestemming tot hun huwelijk, aanvankelijk van de koning en zijn opvolgers, en later aan die van de beide huizen van het Britse parlement. Bij deze Royal Marriage Act van 1772 werd bepaald dat ‘no descendant of the body of his late majesty King George the Second, male or female, ( other than the issue of princesses who have married, or may hereafter marry, into foreign families), shall be capable of contracting matrimony without the previous consent of his Majesty, his heirs, or successors(..)’ Wie volhardde tot na zijn vijfentwingste in de wens zo’n onwelgevallig huwelijk aan te gaan, kon dat na zijn vijfentwintigste alsnog doen, na daarvan de koning te hebben verwittigd.
Zijn onze vorstinnen de nakomelingen van prinsessen, afstammend van George II en ingetrouwd in ‘foreign families’?  Is bijvoorbeeld Anna van Hannover door haar huwelijk met Willem IV ontsnapt aan de verplichting toestemming te vragen aan even genoemde Britse autoriteiten, en heeft zij daardoor ook haar nakomelingen van deze Britse curatele bevrijd? Wat geldt als  buitenlandse familie? Zijn dat buitenlandse vorsten? En vallen daar ook onze erfelijke stadhouders onder? Zo niet, dan zijn heel wat van onze vorsten irregulier getrouwd in Britse ogen en zijn hun huwelijken nietig, hun kinderen buitenechtelijk, en zo meer.

Hier is nader onderzoek gewenst.

9.
Dit alles zou niet hoeven te worden opgerakeld, als daar niet zo spastisch
mee zou worden omgegaan door de autoriteiten. Indertijd, na de publicatie van mijn artikel in het Nederlands Juristenblad in 1988, verklaarde een woordvoerder van de RVD tegenover de pers: ‘De kwestie is natuurlijk geheel academisch, maar onjuist is het niet. Je moet het wel aanvragen denk ik. En dat wordt niet gedaan.’
Een onjuiste mededeling, want de Britse nationaliteit is van rechtswege en volautomatisch verkregen.
In 2005 is het al niet beter. Ik meende er goed aan te doen de RVD eens  rechtstreeks te bevragen omtrent de nationaliteiten van onze koninginnen.

Op 12 maart 2005 schreef ik  daarom aan de RVD: ‘Kunt u bevestigen of ontkennen dat de opvolgende koninginnen Wilhelmina, Juliana en Beatrix, alsook andere leden van de koninklijke familie naast de Nederlandse de Britse nationaliteit bezitten?’  Ter toelichting van mijn vraag wees ik op de hierboven  onder 6 vermelde literatuur, waarvan ik voor het gemak deels een kopie meezond. Omdat ik niets hoorde schreef ik  na twee maanden een rappel en maakte ik gewag van mijn brandend ongeduld. En jawel, in een brief van 2 juni kreeg ik  een wel heel verrassend antwoord:
‘Van de inhoud van uw brief van 12 maart jl. en de daarbij gevoegde bijlage heb ik met belangstelling kennis genomen.
U vraagt in uw brief of de koninginnen Wilhelmina, Juliana en Beatrix, alsook andere leden van de koninklijke familie naast de Nederlandse nationaliteit de Britse nationaliteit bezitten. Hierbij heeft u een toelichting gevoegd met een kopie van een publicatie van uw hand uit het Nederlands Juristenblad 1988 en een verwijzing naar een publicatie van A. Walmsley uit 1988 ( ten rechte: 1998, d’O.)

Het ligt niet op de weg van de Rijksvoorlichtingsdienst de juistheid van de analyse in deze wetenschappelijke publicaties van deskundigen op het gebied van het nationaliteitsrecht te beoordelen.
Ik dank u voor de toegezonden informatie.

Hoogachtend,
Drs. C. Breedveld

Ik vroeg mij vanzelfsprekend af wat er eigenlijk wel op de weg van de RVD lag, en had al een wat ironisch briefje in gedachten daarover, maar bedacht me bijtijds en hield het naar vermogen zakelijk. Ik schreef op 6 juni:
‘(…) Het heeft mij verbaasd dat u ruim tweeëneenhalve maand nodig hebt gehad om een ontwijkend antwoord te formuleren. Ik had u gevraagd of u kunt bevestigen of ontkennen dat de opvolgende koninginnen Wilhelmina, Juliana en Beatrix, alsook andere leden van de koninklijke familie naast de Nederlandse ook de Britse nationaliteit bezitten. U schrijft mij nu dat het ‘niet op de weg van de Rijksvoorlichtingsdienst ligt de juistheid  van de analyse in deze wetenschappelijke publicaties  van deskundigen op het gebied van het nationaliteitsrecht te beoordelen.’

Dat vroeg ik ook niet. Wat ik vroeg is een eenvoudige kwestie, nl of onder meer de koninginnen Wilhelmina, Juliana en Beatrix naast de Nederlandse de Britse nationaliteit bezitten. Het is uitsluitend om u de overtuiging te bezorgen dat de vraag niet uit de lucht is gegrepen, dus ter toelichting, dat ik enige wetenschappelijke informatie heb toegevoegd. Zoals u ongetwijfeld bekend zal zijn, dient krachtens art. 34 van de Wet op de Gemeentelijke Basisadministratie van iedere Nederlander in voorkomende gevallen in de Gemeentelijke Basisadministratie het gegeven te worden opgenomen dat hij/zij over nog een of meer andere nationaliteiten beschikt. Het lijkt mij niet bijzonder moeilijk deze brondocumenten te raadplegen en een antwoord op mijn vraag te geven. (…)

Het gaat hier dus om een publiekrechtelijke aangelegenheid die het algemeen belang raakt. Vandaar dat de Nederlandse burgers er recht op hebben te weten hoe het staat met de nationaliteit van leden van het koninklijk huis. Zo is ook in het geval van prinses Maxima openbaar vastgesteld, dat zij de Argentijnse nationaliteit zou behouden ondanks haar naturalisatie tot Nederlandse.

Gegeven het voorgaande herhaal ik graag mijn vraag: wat is de nationaliteit of zijn de nationaliteiten van onze opvolgende koninginnen Wilhelmina, Juliana en Beatrix?’

Daarop kreeg ik weer een antwoord van drs. C. Breedveld, en wel al op 23 juni. Hij nam me bij mijn laatste woord en zei mijn vraag te begrijpen als beperkt tot de drie koninginnen en vervolgde:

‘Ik perk het antwoord op uw vraag nog wat verder in dan u al gedaan heeft, omdat ik uw vraag relevant vind voorzover die betrekking heeft op het  huidige, in leven zijnde Staatshoofd. Ten aanzien daarvan kan ik u het volgende melden.
Koningin Beatrix beschikt over de Nederlandse nationaliteit. Wat een eventuele Britse nationaliteit betreft, gaat het om een hooguit theoretische kwestie. Koningin Beatrix heeft geen Brits paspoort. Evenmin bestaat, voor zover dit al tot de mogelijkheden zou behoren, enig voornemen de Britse nationaliteit of een Brits paspoort aan te vragen.’

Dat werd wel wat vermoeiend om al deze uitvluchten te ontzenuwen. Weer geen rechtstreeks antwoord op mijn vraag. Er werd zwaar omheen gedraaid. Op 30 juni probeerde ik de zaak weer op de rails te krijgen:

‘Dank voor uw brief van 23 juni (…) Ik leid daaruit af, wat Koningin Beatrix betreft, dat zij geen Brits paspoort bezit, noch voornemens is een Brits paspoort aan te vragen. Dat is belangrijke en duidelijke informatie. Het is u uiteraard bekend, dat het bezit van een nationaliteit en het dragen van een paspoort verschillende zaken zijn, ook al worden zij soms met dezelfde woorden aangeduid.

Normaal gesproken is de mogelijkheid om een paspoort te dragen afhankelijk van het bezit van de nationaliteit van de betrokken staat. Het niet dragen van een paspoort is niet beslissend over het bezit van een nationaliteit.
Niet in twijfel kan worden getrokken dat koningin Beatrix en haar voorgangsters de Nederlandse nationaliteit bezitten. Uw antwoord op mijn vraag naar het bezit, naast de Nederlandse, van de Britse nationaliteit is echter nog niet bevredigend en eenduidig.(…) Ik zou, ook al zou het bezit van de Britse nationaliteit als een theoretische kwestie moeten worden opgevat, toch een antwoord op deze theoretische vraag willen vernemen. Het eventuele theoretische karakter ervan kan toch niet betekenen dat er geen uitsluitsel over hoeft te worden gegeven.

Overigens zou ik erop willen wijzen, dat de minister van Vreemdelingenzaken het bezit van meerdere nationaliteiten in het geheel niet als een theoretische kwestie opvat. Zij heeft aangekondigd de Rijkswet op het Nederlanderschap te willen wijzigen om dit verschijnsel zoveel als mogelijk terug te dringen. De meeste bipatriden zullen opkijken als zij vernemen dat het bezit van meerdere nationaliteiten als een theoretische kwestie moet worden opgevat. Zij zullen in het algemeen een aantal uiterst praktische gevolgen ondervinden van hun meervoudige nationaliteit. Het is daarom dat ik de vrijheid neem u nogmaals te verzoeken antwoord te geven op de vraag of koningin Beatrix en haar voorgangsters Juliana en Wilhelmina naast de Nederlandse ook de Britse nationaliteit bezitten.’

Toen trad de zomerstilte in, die ik verbrak met een rappelletje op 20 augustus. We kwamen langzamerhand in de zone van de herhaling van zetten. De RVD permitteerde zich een week later, op 29 augustus, de volgende korzelige  verduidelijking van haar stellingname:

‘Uit mijn antwoord van 23 juni blijkt dat het in dit geval gaat om een hooguit theoretische kwestie. Een kenmerk hiervan is voorts dat deze slechts betrekking kan hebben op een zeer beperkt aantal personen met de Nederlandse nationaliteit. Wat er zij van deze uitzonderlijke situatie, er bestaat geen voornemen de Britse nationaliteit of een Brits paspoort aan te vragen. Ten overvloede wijs ik erop dat de koninginnen Juliana en Wilhelmina niet meer tot het Koninklijk Huis horen.

Na mijn brieven van 2 en 23 juni is dit mijn derde reactie op uw bij herhaling gestelde vraag. Naar aanleiding van uw brief van 30 juni en met verwijzing naar de beantwoording in mijn brieven van 2 en 23 juni stel ik vast dat ik u niet verder behulpzaam kan zijn. Voortzetting van deze correspondentie acht ik dan ook niet langer zinvol.  Ik zal bij eventuele volgende brieven uwerzijds over dit onderwerp volstaan met kennisneming.
Hoogachtend enz.

Tja, daar werd ik even weggezet als querulant, terwijl  mijn volhouden alleen was ingegeven door de omstandigheid dat er nog steeds geen rechtstreeks antwoord op mijn vraag was gegeven! Want wat moet men met de mededeling dat de kwestie maar een paar personen betreft. Doet het antwoord er dan niet meer toe? Dat ik genoegen zou nemen met een antwoord over paspoorten terwijl de vraag de nationaliteit betrof was toch ook niet erg aannemelijk. Dat de koninginnen de Nederlandse nationaliteit bezitten of bezaten, ja daar was ik wel van uitgegaan. En dat het over een hooguit theoretische kwestie zou gaan wordt wel gesteld door de RVD, maar daarom is dat nog niet zo. Meervoudige nationaliteit is tegenwoordig een brisant onderwerp. Mijn veronderstelling is, dat de meervoudige nationaliteit van de drie koninginnen  nu juist daarom helemaal geen hooguit theoretische kwestie is, en dat de RVD daarom systematisch kluitjes in het riet gooit. Tussen de regels lijkt er wel te worden toegegeven dat de majesteiten twee nationaliteiten bezitten, maar dat wordt vreemd genoeg niet ronduit gezegd. Mag dat niet van koningin Beatrix? Die zal toch zeker wel geraadpleegd zijn in deze aangelegenheid. Wie daarentegen niet geraadpleegd lijkt te zijn in deze toch technisch-juridische aangelegenheid  is de minister van Justitie, of die van Vreemdelingenzaken en Integratie. Dat zijn degenen die  beschikken over de specialisten in het nationaliteitsrecht, die bij Algemene Zaken ontbreken. Dezen zouden mogelijk ook minder wanhopig ontwijkend hebben gereageerd op mijn vragen.

10.
Men vraagt zich af waar deze krampachtig afwerende houding, nu al twintig jaar voortdurend, vandaan komt. Ik zie twee objectieve factoren.

In de eerste plaats gaat het om de symbolische betekenis van de opvolgende  staatshoofden als vleesgeworden vertegenwoordiging van de eenheid van de natie. Al s de vorst de natie representeert  verdraagt zich dat slecht met het hebben van meer nationaliteiten. De eenheid van de natie mag niet verdund worden aan de top met andere nationaliteiten, lees: het toebehoren aan andere naties. Hier openbaart zich de bekende paradox: de symbolische eenheid van de natie wordt gedragen door bij uitstek historisch en traditioneel kosmopolitisch georiënteerde vorstenhuizen. Dat men dit verschijnsel niet prettig vindt kan afgelezen worden aan de routine waarmee buitenlandse partners van leden van het Nederlandse koningshuis met een bijzondere procedure genaturaliseerd worden tot Nederlander. Dit is de voorwaarde om te kunnen toetreden tot het koninklijk huis; wie dat niet wenst of kan blijft buiten de opvolging en valt in de tweederangs categorie van het behoren tot de koninklijke familie.

Sommige buitenlandse partners die in het koninklijk huis worden ingelijfd kunnen hun buitenlandse nationaliteit niet afschudden. Onder hen is prinses Maxima. Haar kinderen kunnen bij meerderjarigheid opteren voor de Argentijnse nationaliteit, en verliezen dan daardoor de Nederlandse, waarmee zij buiten de opvolging zouden vallen.
Gelden er dus speciale symbolische  redenen voor leden van het koninklijk huis om zo uitsluitend Nederlands als mogelijk voor de dag te komen, daarnaast is in de tweede plaats te signaleren dat er de laatste twintig jaar zwaar gejonast wordt met de politieke  aanvaardbaarheid van meervoudige nationaliteit. Onder invloed van wisselende inzichten in het integratiebeleid, waarbij de rol van de Nederlandse nationaliteit nu eens wordt voorgesteld als een instrument van integratie en dan weer als de hoofdprijs gesteld op een voordien geslaagd afgeronde integratie wordt tegen het bezit van een buitenlandse nationaliteit  aangekeken als nuttig of noodlottig.. Blijkens de beleidsvoornemens van de huidige regering ( Beatrix incluis) overheerst tegenwoordig de laatste visie. Meervoudige nationaliteit wordt bestreden waar dit maar mogelijk is. Zomer 2005 is een wetsvoorstel ingediend om deze afkeer gestalte te geven. Dit is niet een klimaat om te koop te lopen met buitenlandse nationaliteiten. Die moeten zoveel mogelijk onder de mat geschoven worden. Als de koningin niet het goede voorbeeld geeft van enkelvoudige Nederlandse nationaliteit, wie dan wel?

11.
Het is niet aannemelijk dat de koningin zich van dit alles niet bewust is. Eigenlijk weet ik dat uit eigen ervaring. Toevallig had ik de gelegenheid haar over de aangelegenheid aan te spreken. Bij de uitreiking van de Prijs der Nederlandse Letteren in het paleis Noordeinde in 1998  aan de Vlaamse auteur Paul de Wispelaere mengde ik me in een gesprek tussen haar en de laureaat. Zij had juist aan de Wispelaere verteld hoe essentieel de beheersing van de Nederlandse taal was en dat zij dat heel sterk had ondervonden tijdens haar ballingschap, als kind, in Canada. Daar was zij immers vooral Engelstalig opgegroeid.

Ik bracht te berde dat zij niet alleen engelstalig opgegroeid was, maar dat ze ook de Britse nationaliteit bezat.
De vorstin keek me als door een adder gebeten aan en sprak: ’Hoe komt u daarbij? Dat is een krantenhype.’
Ik antwoordde: ’Mevrouw, ik ben de bron van die hype.’

De koningin keek me aan en zei:  ‘Dat is dan een onderwerp voor een andere gelegenheid’, en draaide zich resoluut weg.
Ik concludeer daaruit dat zij toen als nu precies op de hoogte was van het onderwerp, en het er wegens neteligheid niet over wou hebben.

Een van de neteligheden is het feit, dat de koningin, hoewel daartoe niet verplicht door de voorgenomen wetgeving tot reductie van meervoudige nationaliteit wel degelijk in de geest van dit nieuwe beleid zou handelen door afstand te doen van de Britse nationaliteit. Ik vermoed dat zij niet graag openbaar gemaakt ziet dat zij die bezit, omdat zij anders situationeel gedwongen zou zijn de Britse nationaliteit op te geven. Deze afstand is mogelijk onder Section 12 van de British Nationality Act. Een dergelijke afstandsverklaring geldt vanaf het moment dat deze door de minister is geregistreerd. Door zo’n registratie kan iedereen daarvan kennis nemen. Voorwaarde voor de afstand van de Britse nationaliteit is, net als bij ons, dat iemand daardoor niet staatloos wordt. Koningin Beatrix wordt door afstand gereduceerd tot uitsluitend Nederlandse, in overeenstemming met de symbolische betekenis die aan haar koningschap wordt toegekend.

Zelf zou ik dat een verarming vinden. Ik ben altijd een warm voorstander geweest van de meervoudige nationaliteit. In de moderne samenleving de identiteit van mensen te reduceren tot monolithische natiestaten doet tekort aan de werkelijkheid van de betrokkenheid van mensen. Andere gezichtspunten dan dat van dwangintegratie, zoals streven naar nationaliteitsrechtelijke familieëenheid, keuzevrijheid van mensen, de willekeur van het onderscheid tussen mensen die wel en mensen die niet afscheid kunnen nemen van een eerder verworven nationaliteit, de afnemende betekenis van staat en nationaliteit in het huidige Europa met zijn Unieburgerschap  en dergelijke meer maken voor mij het bestrijden van meervoudige nationaliteit geen verheffend gebeuren. Laat Beatrix dus rustig twee nationaliteiten houden, maar wel gewoon erkennen dat zij ze heeft.

H.U.Jesserun d’Oliveira