Thomas Friedman-mannetje

Columns

Jaren lang is Art Buchwald (1925-2007) mijn favoriete columnist geweest. Hij schreef vele decennia in de Washington Post en Europa kon van zijn stukjes kennis nemen via de Herald Tribune. Buchwald was een humorist uit de Amerikaanse school: toegankelijk, scherp en denkend vanuit een wantrouwen jegens elke autoriteit.

Tweeënhalf  jaar geleden stierf Buchwald op een superieure wijze, voor zover dat mogelijk is. Op zijn  sterfbed bleef hij grapjes maken, daarbij uitdragend dat het leven waard is tot het laatste moment geleefd te worden. Hij kon weemoedig zijn,  maar zuur werd hij nooit.

Zijn concurrent en vriend, de even oude Russell Baker, schreef columns in The New York Times. Henk Hofland heeft eens opgemerkt dat er twee types stukjesschrijvers zijn: “de Art Buchwald-mannetjes en de Russell Baker-mannetjes”. Hofland zag zichzelf vooral als een Russell Baker-mannetje. Ik ben meer een Art Buchwald-mannetje.

Inmiddels is er een derde type bij is gekomen: het Friedman-mannetje.

Friedman

Thomas L. Friedman van The New York Times is een geweldige columnist. Net als Art Buchwald is hij van Joodse afkomst, wat opnieuw stelling van Gretta Duisenberg bevestigt dat Joden de wereld van de media beheersen. Het is gewoon een complot. Maar als wij even met Gretta over het zéér betreurenswaardige feit willen heenstappen dat Friedman van Joodse huize is, dan moeten wij constateren dat hij al jaren lang de sterren van de hemel schrijft.

Thomas Friedman – geen familie van de bekende Nederlandse oplichtster Carl Friedman – zit karakterologisch ergens tussen Art Buchwald en Russell Baker in. Hij beziet de wereld met een humoristisch oog. Ook heeft hij een sterk ontwikkeld gevoel voor absurdismen, maar de onderwerpen die hij behandelt zijn meestal serieus en globaal van aard. Hij denkt mee over de internationale politiek, de economie, het klimaat en het digitale tijdperk. Hij studeerde in Oxford, werkte jaren lang als journalist in het Midden-Oosten en weet alles van olie. Voor Discovery Channel maakte hij verschillende documentaires over die regio.

Deze week stond er in de Trib weer zo’n typische Friedman-column. In kort bestek weet hij met een benijdenswaardige helderheid een paar grote thema’s aan te snijden. Volgens Friedman zal het er in het jaar 2010 om draaien drie dreigende oorlogen af te zwakken tot beheersbare conflicten. Die drie oorlogen zijn: 1. De oorlog van de banken tegen president Obama; 2. De oorlog van China tegen Google en zijn gebruikers; 3. De oorlog van de wereld tegen Iran.

De strijd op deze drie fronten is complex, maar als  de wereld in staat is op elk daarvan tot duurzame vrede te komen dan ziet de toekomst er zonnig uit. Voorlopig is het echter nog lang niet zo ver en kunnen ambities niet te hoog reiken. Het gaat eerder om “win-win-compromissen” dan om “win-verlies-confrontaties”.

Neem bijvoorbeeld het monetaire systeem. Friedman beschrijft geld als het bloed dat de welvaart op aarde probeert rond te pompen. Helaas zijn de aderen verstopt geraakt en stokt de hartslag. De financiële crisis heeft laten zien dat er een ingreep nodig is, maar wie moet die ingreep uitvoeren? “Zoiets laat je liever niet over aan een loodgieter of een politicus”, schrijft Friedman op zijn ironische wijze.

De strijd tussen China en Google gaat volgens Friedman over veel meer dan de vrijheid van meningsuiting. China wil het internet vooral gebruiken voor industriële spionage en het lijkt erop dat de Chinezen van plan zijn de grootste diefstal uit de wereldgeschiedenis te plegen. Weinig optimistisch lijkt Friedman over de oorlog tussen de wereld en Iran. Die komt dichterbij naarmate Iran meer verbeten aan zijn nucleaire ambities blijft vasthouden. Zo heeft Friedman in nog geen 850 woorden de conflicten geschetst, die wij de komende tijd kunnen verwachten.

De columns van Thomas L. Friedman zijn in vertaling soms ook te vinden in de Volkskrant. Waarschuwing: de Friedman (Carl) die in Trouw wel eens een lulstukkie schrijft, is een totale fake. De krant zou zich van die Friedman moeten ontdoen.

Het Parool,  6 februari 2010