Het woord aangeven aan Balkenende aangegeven

Columns

De voorzitter: “En dan geef ik nu het woord aan de minister-president”.

Minister-president: “Mevrouw, de voorzitter, hartelijk dank. Graag gebruik ik deze gelegenheid om aan te geven dat ik speciaal uit Vancouver ben gekomen om uitleg te geven in dit debat.

Waarmee ik wil aangeven dat er voor het kabinet, en ook voor mij persoonlijk, zeer veel op het spel staat.

Waarover het vandaag gaat in deze Kamer is de brief van 5 februari, zoals ik overigens ook al eerder heb aangegeven”.

Oppositieleider  rent naar voren. Oppositieleiders 2, 3 en 4 volgen.

Balkenende, Bos, Rouvoet 2

Oppositieleider 1: “Het gaat niet om de brief van 5 februari. Het gaat om de brief van 2 februari. Wist de verantwoordelijke Minister van Financiën op 2 februari van de brief van 5 februari? Is dat in de kabinetsvergadering van 9 februari besproken?

Minister-president: “Ik heb al aangegeven dat ik natuurlijk geen mededeling kan doen over wat er in het kabinet is besproken. Dat zou staatsrechterlijk in strijd zijn met de democratische orde, zoals ik al eerder heb aangegeven.

Oppositieleider 2: “Maar u kunt toch wel zeggen of de Minister van Financiën op 5 februari wist van de brief van 2 februari?”.

Minister-president: “Ik wil graag aangeven dat deze vraag niet juist is geformuleerd en dat wij in deze delicate kwestie verplicht zijn precies aan te geven wat wij willen aangeven. De vraag is niet zo zeer of de minister van Financiën op 5 februari wist van de brief van 2 februari, maar of de Minister van Financiën op 2 februari wist dat die brief op 5 februari zou komen. Het antwoord op die vraag weet ik niet. Ik wil aangeven dat u dat u eigenlijk aan de minister van Financiën zelf zou moeten vragen”.

Oppositieleider 3: “Maar, mevrouw de voorzitter. Het kan toch niet zo zijn dat de minister-president niet weet wat zijn Minister van Financiën op 5 februari heeft geweten van de brief van 2 februari, terwijl dezelfde Minister van Financiën nog op 11 februari bij Pauw & Witteman heeft gezegd dat hij de brief van 2 februari, de brief dus die op 9 februari in het kabinet is besproken, niet kende?!”.

Minister-president: “Ik heb al verschillende malen aangegeven dat het debat over de brief van 2 februari in het kabinet gevoerd dient te worden. Zo is het staatsrechterlijk geregeld en zo gaan wij het ook doen. Het debat over zo’n delicate kwestie vereist alle zorgvuldigheid en vandaar dat ik hierbij wil aangeven dat wij dat debat niet in de media gaan voeren en zelfs niet in deze Kamer. De regering regeert en de oppositie controleert. Het is goed om dat nog eens aan te geven”.

Oppositieleider 4: “Maar staatsrechterlijk is het ook zo, mevrouw de voorzitter, dat de regering spreekt met één mond. Wanneer de Minister van Financiën op 11 februari bij Pauw & Witteman heeft gezegd dat hij toen geen weet had van de brief van 2 februari, dezelfde brief dus die op 5 februari in aanwezigheid van het voltallige kabinet – dus ook in aanwezigheid van de Minister van Financiën – is besproken, dan kan de conclusie toch geen andere zijn dan dat het kabinet spreekt met tenminste twee monden”.

Minister-president: “Dat is een opmerking die ik volledig laat aan degene die haar heeft uitgesproken. Mijn taak is het om in deze Kamer aan te geven hoe de zaken moeten worden aangegeven, zeker gezien tegen de achtergrond van het hoge soortgelijk gewicht van de beslissing waar wij voor staan. Mevrouw, de voorzitter, daar wil ik het in eerste instantie bij laten”.

De voorzitter: “En dan is nu het woord aan de Minister van Financiën”.

Minister van Financiën: “Ten aanzien van de brief van 2 februari zou ik willen opmerken dat hier misschien sprake is van een misverstand, aangezien…”.

En zo ging het nog een hele tijd door, in eerste, tweede, ja zelfs in derde termijn. Kortom, het was weer avondje echte Nederlandse politiek!

Het Parool, 20 februari 2010