Van mijn voorhuid heb ik veel plezier

Beweringen en bewijzen

In zijn boek From the Ashes of Sobibor beschrijft Thomas Blatt hoe hij, vijftien jaar oud, probeerde te vluchten voor de razzia’s in zijn Poolse geboortestad Izbica. Hij weet een treinkaartje te bemachtigen, maar vlak voor de grens wordt hij aangesproken door de conducteur die hem sommeert de broek te laten zakken.

Besnijdenis 3

Er zit voor Blatt niets anders op, om middenin de trein en ten overstaan van de andere reizigers, gehoor te geven aan wat hem is bevolen. En inderdaad: Blatt is besneden. Hij wordt uit de trein gehaald en via allerlei gevangenissen komt hij tenslotte terecht in het vernietigingskamp Sobibor. Hij is daar een van de weinigen die zal overleven.

Wat Blatt is overkomen, was na de oorlog voor veel Joden een reden om zich niet meer te laten besnijden. Mijn vader was nog besneden, ik niet.

Dat konden wij met genoegen vaststellen als wij op een zondagochtendwandeling in het bos samen tegen een boom stonden te pissen. Van mijn voorhuid heb ik altijd veel plezier gehad, al begreep ik toen niet welke wereld erachter zat. Het masturberen mèt voorhuid lijkt me gemakkelijker. Anders dan Portnoy heb ik voor de zelfbevrediging nooit een biefstuk uit de ijskast nodig gehad.

Wel heb vaak gedacht aan wat mijn vader tegen mij zei, toen wij daar tegen die boom stonden te pissen: “Als God de man wil zien zonder voorhuid, dan had hij de man wel zonder voorhuid geschapen”. De God van het Oude Testament had mijn vader toen al lang verlaten – en vice versa.

Het besnijden, zoals dat gebeurt bij de Joden en Moslims is een puur rituele aangelegenheid. Het is een orthopraxis, waarbij het er niet om gaat de juiste leer te volgen, maar om de sacrale handelingen in de juiste volgorde uit te voeren. Bij de ene stam loop je links om de totempaal, bij de andere stam rechtsom. Bij de ene stam eet je geen varkensvlees, bij de andere stam eet je juist wel varkensvlees. Bij de ene stam snijd je een stukje van je voorhuid af, bij de andere stam snijd je een stukje van je neus af, of probeer je de lippen van de mond uit te rekken. Inhoudelijk hebben die rituelen geen betekenis. Het gaat erom dat er iets verboden wordt (of juist bevolen), maar wàt verboden wordt, dat is cultureel bepaald.

En dus overal verschillend.

Van oudsher proberen besnijders ons wijs te maken dat de besnijdenis allerlei positieve bijwerkingen heeft. Ik las ooit dat “de ingreep niet het resultaat is van een wrede woestijngod, maar is gegroeid  uit de ervaring dat in zand en wind de besnijdenis veel narigheid voorkomt”. De claim dat besnijdenis uit een hygiënische behoefte voortkomt, heeft vele gedaanten aangenomen. Tegenwoordig hoor je dat het de besnijdenis bescherming biedt tegen Aids, herpes en nog talloze andere infectieziekten. De artsen Ron van der Wieken en Roos van der Wieken-de Leeuw beschreven vorige week in de Volkskrant de besnijdenis bijna als een wondermiddel.

Toch kun je gevoeglijk aannemen dat vrijwel alle medische zegeningen die aan de besnijdenis worden toegeschreven, berusten op flauwe kul. Het is ook niet voor niets dat de artsenorganisatie KNMG ook het besnijden van jongetjes wil ontmoedigen. Het woord verbieden durft men nog niet in de mond te nemen, want dan gaan al diegenen die met zo’n ingreep de vrijheid van godsdienst van het nog onmondige kind met voeten treden, verontwaardigd roepen dat hele vrijheid van godsdienst in het geding is.

besnijden

Er zijn talloze onderzoeken waaruit de nadelen van circumcisie schrijnend naar voren komen. Besnijdenis is een onaangename ervaring die tot ernstig letsel kan leiden, zeker als het ook nog eens gebeurt op de ouderwetse rituele manier. Er zijn heel kwakzalvers op de markt. Het is trouwens niet ongewoon dat besneden jongetjes, ook bij een geslaagde ingreep, zo lang blijven huilen dat er een damperforatie optreedt. In veel gevallen is het resultaat van jongensbesnijdenis net zo ingrijpend als die bij het besnijden van vrouwen.

Als laatste argument komen de verdedigers van het besnijden altijd uit bij zulke vage kletspraat als “de eigen identiteit die moet worden vormgegeven”. Alsof de eigen identiteit ineens verdwenen zou zijn, als de besnijdenis pas na je achttiende wordt uitgevoerd. Bij doopsgezinden mag je de doop – als een daad van vrije wil – ook pas ondergaan op die leeftijd. Jongen, na je achttiende ga je maar je gang, al doe je het met een broodmes.

de Volkskrant, 25 juni 2010, zie ook voor reacties.