Gijs Stappershoef & Jan Blokker

Columns

Op de overlijdenspagina van de Volkskrant betreurden afgelopen donderdag acht advertenties de dood van Jan Blokker en slechts één advertentie de dood van Gijs Stappershoef. Ook in de rest van de media ging het voornamelijk over Blokker (1927-2010), terwijl er voor Stappershoef (1920-2010) nauwelijks een regeltje overbleef. Dat is niet terecht.

Voor mij persoonlijk zijn Blokker en Stapperhoef nauw met elkaar verbonden.

Gijs Stappershoef

Toen ik bijna veertig jaar geleden ging studeren aan de School voor de Journalistiek in Utrecht, werd Stappershoef één van mijn docenten. Een grote naam in televisieland, die de shows had geregisseerd van Tom Manders en Rudi Carrell. Als televisiedirecteur bij de VARA was hij bovendien een van de bedenkers geweest van het roemruchtige programma Zo is het toevallig ook nog ’s een keer.., waaraan overigens ook Jan Blokker zou meewerken. Toen de VARA na heftige reacties op Zo is het niet standvastig bleek, stapte Stappershoef op. Nadien werd hij een soort medialeraar – een goeroe, zou je bijna zeggen – die Sonja Barend, Ellen Blazer, Bob Rooyens en Jop Pannekoek tot zijn leerlingen kon rekenen.

Stappershoef, een verlaat kind van de jaren zestig, was een vreselijk enthousiaste man, van wie ik veel heb geleerd. Het behoorde tot de opleiding dat ik ergens stage zou lopen, en gezien mijn anarchistische inslag, besliste Stappershoef dat de VPRO mijn stageplaats zou zijn. En wie trof ik daar?

Jan Blokker.

Jan Blokker

Ook hij was al een grote naam. Hij behoorde tot de makers van Het Gat van Nederland, en dat waren in mijn ogen giganten die de nog verzuilde Nederlandse samenleving zouden openbreken.

Blokker werd mijn mentor, maar al snel werd duidelijk dat Jan niet op de hem toegewezen stagiaire zat te wachten. Daar had hij helemaal geen tijd voor. Hij werkte dag en nacht en als hij niet werkte hing hij rond in de Jonge Haan, een etablissement van mensen “uit het vak”, waar hij erg op afgaf, maar waar hij desondanks steeds naar terugkeerde. Om een lang verhaal kort te maken: van Blokker heb ik praktisch niets geleerd. In de omgang was hij wel aimabel, maar niet altijd moedig en recht door zee, wat hem later als adjunct-hoofdredacteur bij de Volkskrant ook moet zijn opgebroken.

In diepste wezen was hij een lonely wolf, maar die karaktertrek maakte hem wel tot de ideale columnist. Zo kon hij iedereen uitlachen. Decennia lang bepaalde zijn chagrijn het gezicht van de Volkskrant en was het een verademing wanneer hij de spot dreef met de halfzachte lulkoek, die in zijn eigen krant breed werd uitgemeten.

Ik heb altijd het vermoeden gehad dat de dood van Theo van Gogh, met wie hij goed kon opschieten, hem meer heeft aangegrepen dan hij wilde toegeven. Zoals alle oude mannen had hij de neiging vol te houden dat er eigenlijk niets nieuws scheen onder de Hollandse zon, maar eigenlijk was dat een maskering van het feit dat hij het hele multiculturele debat had gemist. Kort voor de moord had hij Theo van Gogh en Ayaan Hirsi Ali nog beschreven als twee stoute kinderen op het schoolplein.

De overstap naar NRC. Next heeft Blokker geen goed gedaan. Ineens werd hij nauwelijks meer gelezen door de doelgroep, die hij zoveel leesplezier had bezorgd. Een enkele keer was hij scherp, maar meestal ging het tegen de “usual suspects”, zoals Joost Zwagerman, Paul Scheffer,  Leon de Winter, Paul Cliteur en nog wat namen die tot zijn vaste rijtje hoorden.

In zijn laatste columns was hij helemaal de boze buurman geworden. Het was op 21 mei j.l. dat hij zijn rijtje nog eens opsomde, alsof hij nog één laatste maal wilde laten weten hoe zeer hij op ze neerkeek. “Heb ik ze nu even allemaal gehad of op z’n minst genoemd? De volgende keer zullen we trouwens de Surinaamse schreeuwlelijk Prem Radhakishun behandelen”, schreef hij.

Aan dat laatste is Blokker helaas niet meer toegekomen.

Het Parool, 10 juli 2010