Kroniek van een schuldig leven (2)

Boeken etc

Een half jaar geleden schreef ik op deze plaats hoe ik door een stofwolk kwam vast te zitten op een Europees vliegveld. Ik wist te overleven, omdat ik het eerste deel bij me had van Nop Maas’ biografie over Gerard Reve, getiteld: De vroege jaren. In de afgelopen maand vierde ik vakantie bovenop op een berg, maar de eenzaamheid deerde me niet, want dit keer had ik deel twee bij me: De ‘rampjaren’ 1962-1975.

Rampjaren (Reve)

De aanhalingstekens zijn door Reve zelf gebruikt, maar Nop Maas laat zien dat Reve – zich toen nog Van het Reve noemende – in die tijd juist furore maakte.

Als schrijver had ongehoord veel succes. En als showfiguur was hij niet uit de publiciteit te slaan, hetgeen uiteindelijk resulteerde in een eigen, door Rob Touber geregisseerde televisieshow. Geen andere Nederlandse auteur heeft dat bereikt.

Ook het tweede deel, 856 pagina’s dik, heeft grote indruk op mij gemaakt. Maas heeft de eenvoudigste strategische gekozen: de chronologische. Hij vertelt gewoon jaar voor jaar wat er gebeurt en die aanpak werkt in al zijn uitvoerigheid bijna verslavend. Maas is erom bekritiseerd, maar ik betrapte mij erop dat ik nerveus de pagina’s omsloeg om te weten hoe het verder ging. Een biograaf die dat voor elkaar krijgt, verdient een groot compliment.

Rampjaren (Reve) 2

Dit tweede deel toont Reve eigenlijk veel gekker dan ik altijd had gedacht. Ik beschouwde hem altijd als een ludieke geest, die ironisch speelde met de tragische kanten van het leven, maar uiteindelijk komt hij in deze biografie veel meer naar voren als een patiënt, die voornamelijk gekweld door het leven gaat. Maas begint dat zelf, al schrijvende, ook te ontdekken. Aanvankelijk moet Reve zijn grote held zijn geweest, een fantastische schrijver aan wie hij wel een half leven wil wijden, maar hoe verder Maas doordringt in zijn materie, hoe meer hij een zekere afstand te neemt tot zijn onderwerp.

De biografie beschrijft Reve niet alleen als een getourmenteerde geest, maar ook als een aandoenlijke figuur, die helemaal niet zo gierig en schraperig was als hijzelf altijd deed voorkomen. Integendeel, Van het Reve toonde zich uitermate gul jegens de jongens die hij aanbad. Eigenlijk werd hij aan alle kanten uitgevreten. Reve heeft er een Gods vermogen doorheen gejaagd om de pederast in hem niet teleur te stellen. Hij had het toen erg moeilijk, maar hij zou het in de huidige tijd vermoedelijk nog moeilijker hebben. Daarom verbaast het me niet dat hij van de Grote Drie – Hermans, Mulisch, Reve – als eerste zal verdwijnen. Op de middelbare scholen schijnt hij nog maar weinig gelezen te worden.

Reve’s houding jegens religie en mystiek probeert Maas zo goed en zo kwaad uiteen te zetten. De biograaf laat helder zien hoe Reve op dit terrein voortdurend met zichzelf in de knoop zit. “Eigenlijk geloof ik niets” is Reve’s credo, met nadruk op het woord “eigenlijk”. Maar ondertussen worden Reve’s religieuze gedachten steeds warriger. Hij wil beslist geen rationalist zijn, maar hij wil ook niet verdrinken in het moeras van de onzin. Daarom probeert alles voortdurend in symbolen te duiden, wat op den duur toch iets kinderachtigs krijgt. Reve moet dat zelf ook geweten, want veel van wat hij dacht over religie publiceerde hij niet op in zijn boeken, maar bleef voorbehouden aan zijn brieven, die literair toch een graadje minder zijn.

Het meest invoelbaar is zijn voortdurende strijd tegen de drank, die zijn leven bijna heeft verwoest. Of van de drank af te komen, slikte Reve wagonladingen aan pillen en het is eigenlijk een wonder dat hij nog zo veel in samenhangende taal heeft geschreven. Dat hij ook nog zijn rijbewijs heeft gehaald, moet een rechtstreeks geschenk zijn geweest van de maagd Maria. In elk geval was Reve met zijn rijbewijs blijer dan met de PC Hooftprijs, die kort daarvoor had gekregen.
Als het derde en laatste deel uitkomt van de biografie moet Nop Maas een grote prijs krijgen.

Het Parool, 3 september 2010