Zet wethouder van niet-wonen uit zijn eigen huis

Beweringen en bewijzen

Er zijn mensen, veelal vrouwen, die altijd en overal te laat komen. Of het nu een vergadering betreft, de opening van een testament of gewoon een afspraak in een café, altijd vestigen zij de aandacht op zich door als laatste binnen te hollen. Wat mij daarbij telkens weer verbluft, is dat de mate van te laat komen individueel bepaald is.

Woningnood

Ik ken vrouwen, die exact tien minuten, een kwartier of soms zelfs een half uur te laat komen, telkens weer. Over het algemeen zijn mannen op dit punt aanzienlijk grilliger, maar ook enkelvoudiger. Komt een man niet opdagen dan is hij de afspraak meestal totaal vergeten.

Verantwoordelijkheidsgevoel kan de laatkomer afremmen, maar toch niet helemaal.
Elke ouder kent het beeld van de moeder, die elke dag met haar kind het schoolplein oprent, vijf minuten nadat de bel heeft geklonken. Een preek van de leiding heeft geen resultaat: de volgende dag is ze weer te laat. Zelf wanneer de school zou besluiten voortaan de deuren vijf minuten later te sluiten, zou het niet helpen. De moeder zou gewoon haar grens verleggen om weer vijf minuten te laat te komen.

Dit verschijnsel speelt ook bij maatschappelijke vraagstukken. Neem de wachtlijsten in de zorg. Pim Fortuyn heeft zich daar bijzonder boos over gemaakt en na zijn dood hebben de achtergebleven politici beloofd dat het probleem snel zou worden aangepakt. Maar de wachtlijsten zijn nooit helemaal verdwenen en onlangs las ik dat ze weer bijna even lang zijn als in de tijd van Fortuyn. In feite is de lengte van die wachtlijsten al die jaren tamelijk constant gebleven. Met andere woorden: als je de achterstand in één keer met één forse inspanning aanpakt, heb je het probleem voor eens en altijd opgelost.

Maar dat willen wij kennelijk niet.

Die houding zou betekenen dat er in de mens en in de door ons voortgebrachte systemen, krachten werkzaam zijn die ervoor zorgen dat bepaalde problemen eindeloos blijven bestaan. Misschien duidde Schopenhauer daarop toen hij had over een collectieve wil of onwil, die ons onbewuste volledig in zijn greep heeft.

Een ander schier onoplosbaar probleem is de Amsterdamse woningnood. Praktisch mijn hele leven heb ik in Amsterdam gewoond en nooit heb ik anders meegemaakt dan dat de bewoners wanhopig op zoek waren naar een woning. Dat begon al direct na de oorlog bij mijn ouders. Toen ik, 25 jaar oud, zelf op zoek ging, was er ook niets te vinden. Wel hoorde je van meisjesstudenten dat er op het stadhuis een ambtenaar zat die, in ruil voor seksuele diensten, woningzoekenden voorrang wilde verlenen. Verhalen waar je als lid van de verkeerde sekse jaloers naar luisterde. Had die ambtenaar je eenmaal geholpen dan lag je woningtechnisch tien jaar voor op de rest van je generatie.

Woningnet

Mijn speurtocht op de Amsterdamse woningmarkt heeft decennia geduurd, en ik mag  inmiddels meemaken dat mijn dochter precies hetzelfde overkomt. Al jaren staat zij ingeschreven bij een gemeentelijke instantie die de woningen verdeeld, maar in al die tijd heeft zij slecht één keer een appartementje aangeboden gekregen, dat overigens niet veel groter was dan een klerenkast. Hoger dan vierde of vijfde op de vernederende puntenlijst komt zijn niet, net zoals vele anderen.

En dat ruim zestig jaar na de oorlog, terwijl de bevolking van Amsterdam in al die tijd nauwelijks is gegroeid. Niet het debacle met de Noord/Zuidlijn, niet de jarenlange sluiting van de grote musea, niet het wanstaltige straatmeubilair, niet het oeverloze geklungel met het Museumplein is de grootste schandvlek van Amsterdam, maar de permanente woningnood. Onafwendbaar moet daarom de conclusie luiden dat Amsterdam de woningschaarste liever laat bestaan dan dat de autoriteiten de nood willen leningen.

Freek Ossel

Onlangs stond in deze krant een interview met Freek Ossel, de wethouder Wonen van Amsterdam. Of liever: de Amsterdamse wethouder van Niet-Wonen. Een bijzonder parmantig mannetje, vol met allerlei parmantige plannen, die onmiddellijk worden afgeschoten omdat zij wettelijk onuitvoerbaar zijn. In feite legt Ossel nu de schuld bij de bewoners en niet bij zijn eigen onmachtige college. Scheefhuurders worden de schuldigen genoemd, terwijl er natuurlijk niets scheef is aan die mensen. Je hebt alleen maar scheve huizen en scheve wethouders.

Tegen Schopenhauers collectieve wil om niets op te lossen, staan wij natuurlijk machteloos, maar als wij de wethouder Wonen nu eens uit zijn eigen huis zetten, dan durf ik te wedden dat zijn opvolger het probleem van de woningnood binnen een half jaar heeft opgelost.

de Volkskrant, 3 september 2010. Zie ook voor reacties.