Dat ik sterfelijk ben, moet eerst bewezen worden

Buitenhof

“Dat ik sterfelijk ben, moet eerst maar eens bewezen worden”, heeft Harry Mulisch eens gezegd. Gisteravond werd dat bewijs dan toch geleverd: op 83-jarige leeftijd is Harry Mulisch overleden. Zijn overlijdensbericht had al verschillende malen te onrechte had gecirculeerd, want ook in de dood bleek Mulisch telkens weer springlevend. Zelfs Christus is niet zo vaak uit de dood opgestaan als Harry Mulisch.

De laatste van de Grote Drie – Hermans, Reve en Mulisch – is nu overleden. Je zou kunnen zeggen dat de twintigste eeuw voor de Nederlandse literatuur is begonnen op 1 september 1921 met de geboorte van Willem Frederik Hermans en op 30 oktober 2010 is geëindigd met de dood van Harry Mulisch.

Harry Mulisch

Harry Mulisch was een fenomeen, een schrijver die altijd weerstanden heeft opgeroepen. “Bestrijd het leed dat Harry Mulisch heet”, was lang het motto van het studentenblad Propria Cures. Maar niemand kan ontkennen dat hij een unieke persoonlijkheid was. Wat anderen voor arrogantie aanzagen, beschouwde hijzelf als een vorm van ironie.

De hóógste vorm van ironie.

In een van zijn romans kijkt de hoofdpersoon, die erg op Harry Mulisch lijkt, terug op zijn leven. En die hoofdpersoon zegt dan: “Ofschoon ik een grondige hekel had aan zelfingenomenheid, ontveins ik mij niet, dat ik vaak onder de indruk was als ik aan mijzelf dacht. Iemand als ik kwam niet alle dagen voor, om het zacht uit te drukken. Als ik aan andere mensen dacht, moest ik wel eens lachen”.

Niemand zal ook ontkennen dat ook het oeuvre van Mulisch uniek is. Er is geen Nederlandse schrijver, van wie er zo veel werk in het buitenland is vertaald. Hij had thuis alle vertalingen – en dat waren er tientallen – keurig op rij staan, zoals in de tijd dat hij nog rookte, ook zijn pijpen keurig in het gelid stonden. Als zoon van een nazievader en een Joodse moeder leefde hij in het bewogen tijdperk van de Tweede Wereldoorlog en de Jodenvervolging. Het was juist daarom dat hij zo geordend werkte. Hij wist precies wat hij wilde. En hij wist ook precies wie en wat hij was. Hij zei eens: “Ik krijg wel eens brieven van mensen, die schrijven: ik wil schrijver worden. En dan weet ik het al, dat wordt niks. Want je bent een schrijver of je bent het niet. Je kunt geen schrijver worden”.

Dat Mulisch de Nobelprijs niet heeft gekregen, heeft misschien te maken met het feit dat hij zo enthousiast heeft geschreven over Fidel Castro. Later, toen de Cubaanse Revolutie op een dictatuur was opgelopen, zou Mulisch zeggen dat hij niet wilde spugen in de bron waaruit hij had gedronken. Dat bewees dat hij in elk geval een trouw mens was, in de eerste plaats natuurlijk aan zichzelf. Daar kun je smalend over doen, maar het is natuurlijk ook teken van talent.

Op lijstjes met irritante personen scoorde Mulisch altijd hoog, maar tegen het eind van zijn leven is hij op zijn eigen wijze toch nog bij volk en vaderland geliefd geworden, zodat wij nu in alle oprechtheid kunnen zeggen: Harry, totale onsterfelijkheid is niet gelukt, maar wij gaan je erg missen. En je boeken blijven bestaan.

Buitenhof, 31 oktober 2010