Denkend aan de Herenclub

Beweringen en bewijzen

Toen ik gistermorgen vroeg de Amsterdamse grachtengordel binnenfietste, stuitte ik op een kilometers lange rij van mensen, die zich door de straten en stegen slingerde.

Herenclub(2dedruk)

Ik stapte af en vroeg aan een van de wachtenden wat er aan de hand was. Ze stonden in de rij, zo kreeg ik te horen, voor het Nationaal Documentatie Instituut Harry Mulisch – het NDIHM. Al degenen die hier in de rij stonden, hadden iets over Harry Mulisch te vertellen en zij vervoegden zich bij het Instituut om hun verhaal of anekdote voor de eeuwigheid te laten vastleggen.

Ik aarzelde niet en sloot achteraan.

Tegen middernacht was ik eindelijk aan de beurt, terwijl zich achter mij alweer een nieuwe rij van vele kilometers had gevormd. Alles wat ik zei werd opgenomen en op video gezet. Ik kreeg een stempel op mijn neus, zodat ik niet stiekem nog een keer zou langs komen. Vele uren heb ik verteld en hoe ik ben thuis gekomen weet ik niet meer. Wat hierna volgt, is uiteraard maar een klein uitreksel van mijn herinneringen en dan nog lukraak opgeschreven ook. Ter besparing van ruimte wordt de auteur in het vervolg met Harry aangeduid.

In 1995 was Harry te gast bij Zomergasten. Ik was redacteur van dat programma en mocht hem in die hoedanigheid bij mij thuis ontvangen, ten einde de fragmenten door te nemen. Ik installeerde Harry voor de televisie en nauwelijks zat hij daar of mijn hond sprong op de bank en ging naast hem zitten. Samen hebben ze zo de hele dag televisie gekeken. Er was een fragment bij dat uren duurde en waar Harry desondanks geen genoeg van kon krijgen: de staatsbegrafenis van Churchill.

Aan die plechtigheid uit 1965 zijn vele voertuigen te pas gekomen: vliegtuigen, treinen, auto’s boten, paard en wagens. Onder voortdurende paukenslagen droeg men de katafalk stapvoets door Londen, om tenslotte bij de Thames aan te komen. Churchill is ergens buiten begraven. Vooral het vervoer per boot sprak Harry bijzonder aan en het verbaast me niet dat ook aan zijn eigen begrafenis een boot te pas komt. Jammer dat er geen vliegdekmoederschip door de grachten kan. Dat zou Harry zeer gewaardeerd hebben.

Harry laat twee knappe dochters na. Een van die dochters wilde graag bij mij babysitten, maar dat mocht beslist niet van Harry. Op een avond stond hij ineens voor mijn deur om te controleren dat er inderdaad niet werd gebabysit. Ik kon hem gelukkig een leeg huis laten zien – behalve de baby dan – anders had er wat voor me gezwaaid.

Herenclub(1ste druk)

Een tijdje ben ik ook lid geweest van de Herenclub, een gezelschap van notabelen dat zich rond Harry had verzameld.

Wim Duisenberg, toen directeur van de Nederlandse Bank, was er ook bij. Die vroeg eens: “De Gids? Is dat een dagblad?”. Maar dit terzijde. Soms stond Harry op van tafel en liet een klein windje. Niemand nam hem dat kwalijk, omdat hij geen maag meer had. De gesprekken bij de Herenclub waren altijd hooggestemd. Ik maakte eens een ruzie mee over de vraag welke stad in Europa voor het eerst de waterleiding had ingevoerd.

De Herenclub was uitsluitend toegankelijk voor mannen en daarom sloeg ik wel eens een keer over. Toen ik twee keer achtereen niet was geweest, belde Harry hoogstpersoonlijk op en vroeg naar de reden van mijn afwezigheid. Ik schijn toen geantwoord te hebben: “Ik had geen zin”.

Waarop het even stil bleef aan de andere kant van lijn. Het was duidelijk “dat geen zin” niet in het vocabulaire voorkwam als je geacht werd met Harry te dineren. Een paar dagen later werd ik door een ander lid apart genomen met de mededeling dat mijn aanwezig niet meer op prijs werd gesteld. Vreemd genoeg heeft onze relatie onder die gebeurtenis nauwelijks geleden. Na een paar jaar hebben wij nog geprobeerd in kleiner verband opnieuw een eetclubje te beginnen, maar ik heb nu eenmaal een hekel aan vaste afspraken.

Ik herinner mij dat wij samen aten, toen daags daarvoor Gerard Reve was gestorven. Al in 1976 had Harry het polemische stuk “Het ironische van de ironie” geschreven, waarin hij wees op de onaangenaam racistische trekjes in het werk van Reve. Dat stuk is toch behoorlijk raak geweest. Tot meer dan een beetje terugmopperen. heeft Reve het nooit gebracht.

Bij Reve’s dood had Harry op het Journaal weer iets onaardigs gezegd over zijn oude rivaal. Hij twijfelde erover of hij daar verstandig aan had gedaan, want hij wilde juist niet rancuneus lijken. Ik zei dat hij behoorde tot de Grote Drie, zoals Wim Kan, Wim Sonneveld en Toon Hermans. Als wij Wim Kan niet meer leuk zouden vinden, zou dat misschien ook afstralen op de andere twee. Hij moest daarover lang over nadenken en had, tegen zijn gewoonte in, niet meteen een antwoord.

de Volkskrant, 5 november 2010