Hennah Draaibaar en het Rosenthalsyndroom

Columns

Hennah Draaibaar, correspondent in Suriname van het NOS-Journaal, wordt afgedankt. Jammer, want ik luisterde graag naar haar. Ze was altijd goed geïnformeerd en kritisch, wat in Suriname geen sinecure in. Ik heb er een keer ontmoet en toen leek ze me iemand met een onblusbare nieuwsgierigheid.

Maar van Journaal-hoofdredacteur Hans Laroes moet ze weg, omdat correspondenten niet te lang mogen zitten.  Ze zouden dan “hun verbazing verliezen”.

Hennah Draaibaar

Speak for your self”, zou ik bijna zeggen.

Dat Hans Laroes zelf na tien jaar zijn baan voor gezien houdt, kan ik mij wel voorstellen, want als hoofdredacteur van het Journaal moet je vooral managen en dat begint na een tijdje te vervelen. Maar vergeleken bij wat een correspondent allemaal moet doen, is hoofdredacteur spelen eigenlijk maar een lullige bezigheid. Over het algemeen kan ik voor hoofdredacteuren  nauwelijks bewondering opbrengen, maar voor correspondenten des te meer. Zij staan er in hun eentje voor. Ze moeten in hun eentje een heel land overzien en als er iets gebeurt, moeten zij daarover onverwijld berichten op een manier die voor de lezers ver weg enigszins begrijpelijk is. Ga er maar aan staan.

Dat correspondenten na langere tijd indutten, hangt helemaal af van de persoon. In de tijd dat Het Parool er nog een correspondentennet op nahield, zat Karel van het Reve in Moskou. Die had daar zijn hele leven kunnen blijven zonder dat Rusland hem één moment was gaan vervelen. Verbazing zat hem in de genen. En voor de lezers zou het natuurlijk ook geweldig zijn als je een leven lang wordt voorgelicht door iemand, die tot in elke vezel weet waar hij het over heeft.

Tot mijn schrik zag ik dat bij het Journaal wordt gesproken van het Eddo  Rosenthalsyndroom. Die is als correspondent dertig jaar werkzaam geweest in Israël, en dat heeft bij het Journaal kennelijk zulke traumatische sporen nagelaten dat correspondenten voortaan op gezette tijden moeten rouleren. Ik weet niet wat zich bij in het verleden allemaal heeft voorgedaan, maar Eddo Rosenthal was een uitstekende correspondent. Wat mij betreft had hij daar nog gezeten. Hij zal in die dertig jaar vast en zeker fouten hebben gemaakt – wie niet? – maar in zijn berichtgeving over een land dat niemand onberoerd pleegt te laten, straalde  hij toch een voorname betrouwbaarheid uit.

Eddo Rosenthal

Rosenthal had zichzelf Hebreeuws geleerd en het speet hem verschrikkelijk dat hij het Arabisch niet onder de knie had gekregen. Niettemin sprak hij zijn talen beter dan het gros van de in Israël gestationeerde correspondenten. Eigenlijk is het een anomalie dat over het Eddo Rosenthalsyndroom wordt gesproken. Zoiets zegt meer over de oppervlakkigheid waarmee Het Journaal journalistiek bedrijft dan over Eddo Rosenthal.

De voordelen van een langdurig correspondentschap spreken voor zichzelf. Je leert het land beter kennen en je gaat de taal spreken. Er is tijd voor nodig om als buitenlander een sociaal netwerk op te bouwen. Ook dat is van vitaal belang. Meestal wordt de kijker of de lezer niet beter van de traditionele stoelendans onder correspondenten.

Je ziet dat bijvoorbeeld bij Ben Knapen. Voor NRC/Handelsblad was hij aan het eind van de jaren zeventig een meer dan voortreffelijke correspondent in Bonn. Daarna ging hij naar de Verenigde Staten, waar hij zijn oude niveau al niet meer haalde. Hij werd toen gedegradeerd tot hoofdredacteur en sindsdien is het verval onafwendbaar ingezet. Via Philips en PCM, waarhij regelrechte flutbaantjes vervulde, is hij nu afgezakt tot de regionen van het onbeduidendestaatssecretariaat. Ik durf de stelling wel voor mijn rekening te nemen dat Philips en PCM nooit in de rode cijfers waren gekomen, als Knapen zijn hele leven gewoon in Bonn was gebleven.

Alles pleit er dus voor om een goede correspondenten voor langere tijd op hun post te laten zitten. Eddo Rosenthal mag dan in 2007 met pensioen zijn gegaan, er moet alsnog een standbeeld voor hem komen.

Het Parool, 19 februari 2011