Geniepig en vrolijk naar de top

Boeken etc

Dienstreizen van een thuisblijver
Maarten ‘t Hart
Uitgeverij: De Arbeiderspers
Sterren: * * * *

Willem Frederik Hermans is dood. Gerard Reve is dood. Harry Mulisch ook dood. Jan Wolkers is dood. Karel van het Reve is dood. Rudy Kousbroek is dood.

Maarten ’t Hart

Onopgemerkt, geniepig bijna, is Maarten ’t Hart uitgegroeid tot de beste schrijver van Nederland. Zijn nieuwe bundel Dienstreizen van een thuisblijver is daar weer een voortreffelijke illustratie van.

Maarten ’t Hart is nu 66 jaar. Statistisch gezien blijft hij dus nog wel even onder ons, al moeten wij hopen dat het laatste verhaal uit de bundel voorlopig nog geen werkelijkheid wordt.
Daarin heeft “Herr Hart” een ontmoeting met een fotograaf die het in zijn hoofd heeft gehaald de schrijver te fotograferen op het kerkhof, waar diens vader nog als grafdelver heeft gewerkt.

Na afloop van de sessie vraagt de fotograaf of hij terug mag komen wanneer ’t Hart op zijn sterfbed ligt, een verzoek dat niet kan worden geweigerd, omdat de fotograaf daarbij de schrijver “zo liefdevol” heeft aangekeken. Als Herr Hart na enige aarzeling toestemt, krijgt hij te horen dat de verschijning van het boek met de sterfbedfoto’s over twee jaar is gepland.

Auf Wiedersehen!”.

Einde boek.

Dienstreizen van een thuisblijver

Wij zullen het in de gaten houden. En passant laat ’t Hart weten dat de fotograaf Tobias heet en dat zulks wel erg toevallig is, aangezien hij Tobias en de Dood van J. van Oudshoorn beschouwt als “de indrukwekkendste roman uit de Nederlandse letterkunde”. Al eerder getuigde ’t Hart van zijn bewondering voor Van Oudshoorn, die ongetwijfeld voortkomt uit een gevoel van verwantschap. De hoofdpersoon in Tobias en de dood is een totaal vereenzaamde figuur, die wordt gechanteerd omdat hij een verhouding heeft gehad met een minderjarig meisje, een thema dat dezer dagen weer modern is. De gechanteerde wordt op het laatst gered door de dood van de chanteur, maar die redding is uiteraard slechts voorlopig. Kijk niet op als ’t Hart zelf zo’n soort roman ook in zijn hoofd heeft.

Er is een bekende uitspraak van Van Oudshoorn, die zeer wel zou kunnen dienen als motto voor deze bundel van Maarten ’t Hart: “Wie zelf thuis zit, weet niet meer dat anderen naar huis willen”. Een andere uitspraak trouwens ook: “Al is het wijntje zuur, het blijft op tafel”. Beide bon mots vatten heel goed leven en werk van Maarten ’t Hart samen: blijf thuis, wend je af van het wereldlijkse gewemel, want buiten is het niets gedaan. Wees bovendien zuinig en gooi nooit iets weg. Het Zwitserleven-gevoel, het zogenaamde levensgenieten, wordt alleen maar beoefend door leeghoofdigen.

Die filosofie vind je terug in elke zin, in elke uithoek, van Dienstreizen van een thuisblijver. ’t Hart is een hartstochtelijk thuiszitter, die elk moment verfoeit dat hij de deur uit moet. Eigenlijk is alles wat er gebeurt, al het onverwachte, een inbreuk op zijn gemoedsrust. Een schrijverij die voortkomt uit zo’n levenshouding kan al snel tot gemelijke benepenheid leiden, ware het niet dat ’t Hart beschikt over een flinke dosis zelfspot en zelfironie. Die elementen heeft hij in de loop der jaren steeds verder geperfectioneerd, en inmiddels hebben zijn boeken de eigenschap dat je er vrolijk van wordt. In elk verhaal van Maarten ’t Hart staat tegenwoordig wel een regel of een observatie, waar je om moet lachen.

Toch zou dat alles nog niet voldoende zijn om een topschrijver te worden.  Maar ’t Hart is ook nog een hartstochtelijke lezer met een enorme eruditie, die hij maar al te graag tentoonspreidt. Dat is soms vermoeiend, maar vaak werkt het ook aanmoedigend. In de bundel staan verschillende stukken, die mij uit het hart gegrepen zijn. Op nummer één, bovenaan de ranglijst, staat voor mij  Een primatenerfenis, dat een motto van John Cheever heeft meegekregen: “Writing is not a competitive sport”. In een bijzonder komische verhandeling laat Maarten ’t Hart zien dat zijn ervaringen als jurylid bij literaire prijzen in de praktijk heel anders plegen uit te pakken dan wat Cheever voor ogen staat.

‘t Hart zegt een enorme hekel aan jureren te hebben, maar toch is hij aan het literaire prijzencircuit gaan meedoen, omdat hij vond dat steeds de verkeerden werden onderscheiden. Als een mol, een literaire Günter Wallraff, geeft ’t Hart een levendig verslag van wat zich in de boezem van menige jury heeft afgespeeld, en de conclusie kan alleen maar zijn dat een zichzelf respecterende schrijver nooit aan die gewichtige onzin mee moet doen.

In het voorbijgaan kraakt ’t Hart hier en daar een literaire reputatie, ook dat is zo’n beetje zijn handelsmerk geworden. Zo was het voor mij een grote opluchting om te lezen dat ’t Hart voor Jan Siebelinks Knielen op een bed van violen uitsluitend nare schimpscheuten over heeft.

Eindelijk eens iemand die het met eens is!

Destijds heb ik in HP/De Tijd die roman van Siebelink niet besproken, omdat de volstrekte humorloosheid ervan mij al na tien pagina’s tegenstond. Toen het boek later een enorme bestseller werd, is mij dat als een blunder nagewezen, maar ik weet nu dat ik niet alleen sta.

Dienstreizen van een thuisblijver is voor elk wat wils. Naast enkele droogkomische verhalen bevat deze bundel ook ’t Harts pleidooi voor Lucia de B(erk), de verpleegster die geheel onschuldig werd veroordeeld voor meervoudige moord. Met meer inzicht en meer overtuigingskracht dan Maurice de Hond speelt ’t Hart hier de rol van de Nederlandse Zola. Het stuk over de zaak, dat hij in NRC/Handelsblad publiceerde, heeft een niet te onderschatten rol heeft gespeeld bij Lucia’s vrijlating. Het is een van de belangrijkste krantenartikelen van de laatste jaren en daarom is het tamelijk onthutsend dat NRC/Handelsblad-redacteur Gijsbert van Es nog geprobeerd heeft het stuk tegen te houden.

Ontroerend is het portret van Bela Szondi, een vriendelijke Hongaar, die werk van ’t Hart wil vertalen, maar die – ondanks herhaalde toezeggingen – maar niet afkomt. Het blinde vrouwtje van Szondi, dat overal tegenop loopt, lijkt een personage dat zo uit Tobias en Dood is weggelopen. In verschillende verhalen speelt ’t Hart met verve de rol van de goedwillende sukkel, zoals in Een dienstreis naar Göteborg, waarin wordt beschreven hoe graag hij met de door hem bewonderde Anna Enquist over Smetana zou willen bomen, maar hoe dat – door verlegenheid, toeval en weer door verlegenheid – telkens weer mislukt.

Maar het graf van Smetana vindt hij tenslotte wel, daar in Göteborg. Ook bij toeval, wil de schrijver ons laten geloven, maar daar stinken wij niet in.

HP\De Tijd,  15 april 2011