De dood van een lieve jongen

Boeken etc

Tonio
A.F.Th. AF.Th. van der Heijden
Uitgever: De Bezige Bij
Sterren: * * * *

Tonio2

Het verlies van een kind, zeker als het je enige kind is, is zonder concurrentie de grootste nachtmerrie van iedere ouder. Welke ouder kent niet de plotselinge schrik die overgaat in een vlammende steek van angst wanneer je wordt overvallen door de gedachte dat er iets vreselijks met je kind is gebeurd. Zoiets kan ineens optreden terwijl je langs een school fietst, of zittend op bankje waar niet ver van je vandaan een paar kinderen de eendjes voeren.

A.F.Th. van der Heijden die het samen met zijn vrouw overkwam, het verlies van hun enige kind, schrijft in zijn boek Tonio, dat deze werkelijkheid veel erger is dan een nachtmerrie.

Een nachtmerrie is, zoals bijna elke droom, nog enigszins bestuurbaar. Al doe je het met een kreet of badend in het zweet, er komt aan een nachtmerrie altijd een einde. Maar aan het wrede besef echt een kind te hebben verloren, komt nooit een einde. Het ontroostbaar gevoel van verlies wordt in de loop der jaren alleen maar erger en zal pas verdwijnen op het moment van je eigen dood.

Tonio is de naam van hun enige zoon, die op die onbewaakte ochtend in mei tegenover het Amsterdamse casino – nabij het Max Euweplein en de Hein Donnerbrug – werd doodgereden door een iets te snel rijdende auto. Maar de chauffeur had niet gedronken, wat niet gold voor Tonio die wel degelijk een paar biertjes te veel op had, zodat op de schuldvraag geen enkelvoudig antwoord was te geven.

Een jaar na deze dramatische gebeurtenis heeft Van der Heijden “een requiemroman”  gepubliceerd over Tonio, ruim 650 pagina’s dik, wat betekent dat hij tussen al het verdriet door en de daarbij behorende plichtplegingen, gemiddeld zo’n twee pagina’s per dag over zijn zoon moet hebben geschreven. Indrukwekkend, maar nog altijd beduidend minder dan de acht pagina’s per dag die A.F.Th zegt te schrijven, als hij werkelijk op dreef is.

Op de omslag wordt expliciet het woord “roman” gebruikt, maar wij weten dat de jongen echt heeft bestaan en dat Tonio zijn echte naam is. Tonio woonde niet ver van mij vandaan. Ik heb hem wel eens voorbij zien fietsen. Zijn vader heeft ons bovendien per advertentie in de krant op de hoogte gesteld van Tonio’s levenseinde. Wat er precies fictie is in deze requiemroman zou ik niet durven zeggen, maar voor mij zijn de personages griezelig echt. Zij worden doorgaans ook bij hun ware namen genoemd. Wat in de roman wordt beschreven, kende ik op de een of andere manier al uit het stadscircuit;  je zou het zelfs een déja vu kunnen noemen. Wat nieuw is, is de stijl. Nog altijd overdadig, maar toch ingetogener dan de meeste van Van der Heijdens boeken.

Meer down to earth, zou ik bijna zeggen.

Dat is bewust gedaan. Het enige ironische grapje dat Van der Heijden zich in Tonio permitteert, staat op pagina 245, als de schrijver zojuist in Het Parool een  berichtje heeft gelezen over het ongeluk. “Ziedaar”, zegt hij tegen zijn vrouw, “het verhaal van onze schitterende jongen in enkele regels. Er zijn literatuurcritici in Nederland die vinden dat ik aan een dergelijke compactheid een voorbeeld zou kunnen nemen”.

Voor een criticus is het een beetje een ondankbare taak om over een dergelijk boek te recenseren. Negatieve kritiek kan de nabestaanden extra hard treffen, iets wat je in zo’n geval toch liever uit de weggaat. Aan de andere kant heeft de schrijver zich met de keuze van zo’n onderwerp kwetsbaar opgesteld. Bij elk boek nodigt de schrijver de criticus uit hem middenin in het gezicht te waarheid te zeggen. Zo is min of meer de afspraak, zelfs als de schrijver bezweert dat hij met al die kritieken zijn gat afveegt.

Tonio

Dit gezegd zijnde, kan ik alleen maar toegeven dat ik Tonio in één ruk heb uitgelezen. Of dat uit sensatiezucht is geweest, of uit literair genoegen zou ik niet zo één, twee, drie weten en eigenlijk doet dat er ook niet zo veel toe. A.F.Th. heeft van origine al de neiging zich met allerlei, steeds wijzigende formuleringen te herhalen, maar hier hebben deze herhalingen een duidelijke functie: die van de verwerking van het leed. Dat begrijpt de lezer onmiddellijk en in plaats van al die herhalingen af te wijzen, wordt hij daarin meegesleept.

De dood van een kind kan gemakkelijk tot een larmoyante litanie van geklaag leiden, maar die weg is Van der Heijden niet gegaan. Zeker, af en toe had ik de neiging om de getroffen schrijver en zijn vrouw een pannetje soep te brengen, vooral bij de vele beschrijvingen waarin zij beiden in huilen uitbarsten en weer naar de fles grijpen. Toch weet de schrijver zich steeds te ontworstelen aan het gevoel dat alles zinloos is, zelfs het schrijven. Als een ware schrijver legt Van der Heijden zich beperkingen op in het idealiseren van zijn zoon. Bij minder standvastige types zou Tonio zijn uitgegroeid tot een half genie, wiens grote toekomst door het noodlot werd verwoest, maar bij A.F.Th  blijft zijn zoon een lieve jonge, die niet zonder talent maar ook met weinig ambitie, door het leven rolde.

Ook sentimentele zoetsappigheid heeft Van der Heijden weten te vermijden. Soms ademen zijn beschrijvingen een bijna kwaadaardige wreedheid uit, en dan doel ik speciaal op zijn relatie met zijn hysterische schoonmoeder, die wordt neergezet als een tragisch slachtoffer met een eerste-generatie-syndroom. Het is misschien vreemd op te zeggen, maar niet Tonio is in deze roman het meest interessante personage, maar juist al die anderen die als kleine satellieten om hem heen cirkelen. Daarin speelt de schoonmoeder weliswaar geen hoofdrol, maar de voortdurende dreiging dat zij enkel door haar aanwezigheid het laatste restje waardigheid zal vernietigen, brengt dit boek op een hoger plan.

Na dood van Tonio dreigt de schoonmoeder voortdurend met zelfmoord, in een poging al het verdriet voor zichzelf op te eisen. Voortdurend is men in haar omgeving in de weer met het niet opnemen van de telefoon, het veranderen van het nummer en met het vermijden van elk contact. Deze tragikomische noot, met de nadruk op tragisch, geeft de roman een even obsessief als paranoïde karakter. Precies wat je als lezer nodig hebt om zo’n zwaar onderwerp dragelijk te maken.

Praktisch aan het eind van het boek citeert Van der Heijden een uitspraak die Mulisch een keer heeft gedaan tijdens een etentje van de Herenclub. Ik was erbij, dus ik weet ongeveer in wat voor omstandigheden die opmerking is gemaakt. Toen Mulisch te horen kreeg dat een collega-schrijver bij een auto-ongeluk om het leven was gekomen, zei hij spontaan: “Geen talent!”.

De andere aanwezigen moesten daar bijzonder om lachen. Van der Heijden neemt het bon mot van Mulisch wel erg serieus op en probeert zelfs aan te tonen dat de dood van zijn zoon betekent dat zijn eigen schrijverschap nu ook is beëindigd wegens gebrek aan talent. Alles is kapot, er zal nooit meer iets van terecht komen.

Ik zou tegen hem willen zeggen: “Kop op, Adri. In het verleden heb ik misschien niet alles wat je schreef even mooi gevonden, maar Tonio is een geweldig boek”.

HP/De Tijd, 3 juni 2011