Herinneringen aan een bejaard meisje

Boeken etc

Het was niet de eerste keer dat ik haar ontmoette, maar toen ik in 2003 over Hella Haasse (1918-2011) de documentaire Het vierde leven ging maken, was het wel de eerste keer dat ik uitvoerig met haar sprak. Ze woonde toen in Byzantium, de architectonische creatie van Rem Koolhaas aan het begin van het Vondelpark, bij het Leidseplein.

Hella Haasse 2

Ze had zich voor de gesprekken bijna even goed op mij voorbereid als ik op haar. Zo wist ze dat ik in architectuur geïnteresseerd was en kreeg ik meteen te horen dat de plafonds te laag waren, omdat er destijds bij de bouw moest worden bezuinigd. Het penthouse was niet bewoond door Willem-Alexander, zoals destijds het gerucht ging, maar door een Saoedische prins die regelmatig een geheel nieuw interieur naar binnen liet dragen.

Ze bleek vanaf het eerste ogenblik een zeer aimabel mens, uitermate gastvrij ook, zodat ik mij wel eens heb afgevraagd waar zij haar woede en haar venijn verborg die iedere schrijver toch nodig schijnt te hebben.

Voor wie, zoals ik, literair is gevormd door de rancune van Hermans, de grimmige ironie van Reve en het briljante egocentrisme van Mulisch, leek zij bijna een engel, een vrouw van een andere planeet. Dat ik haar verschijning aanvankelijk zo onderging, heeft misschien ook te maken met het feit dat zij in hetzelfde jaar, 1918, was geboren als mijn moeder.

Ze wordt beschreven als de Grande Dame van de Nederlandse literatuur, en dat was ze natuurlijk ook, maar meer nog was ze de Moeder onzer Schrijvers. Zo’n moeder die altijd enigszins op de achtergrond blijft en die je pas later doet beseffen wat je aan haar te danken hebt. Toen ik aan haar vroeg wat haar absolute leeftijd was, dus de leeftijd waarmee je wordt geboren en waarmee je sterft, antwoordde zij: “Twaalf”. Inmiddels was zij op haar 85ste ‘een bejaard meisje’ geworden, zoals ze zei. Ik heb nog geprobeerd de documentaire de titel Een bejaard meisje te geven, maar dat is niet gelukt. De opdrachtgever vond Het vierde leven literairder klinken.

In 2004 leefde haar echtgenoot nog, Jan van Lelyveld, de rechter die zij zestig jaar daarvoor al in het Amsterdamse culturele leven had leren kennen. Van Lelyveld die de vraaggesprekken af en toe volgde, was toen al ernstig ziek. Hij begon uit de leggen dat ook hij eigenlijk een groot schrijver was, en ook hem hoorde zij aan als een moeder die het allemaal begreep. Toch heeft haar levendige geest nooit aan de ouderdom en de dood kunnen wennen. Ik was niet verbaasd dat zij in een laatste bericht haar vrienden had laten weten dat zij tot het einde helder was geweest.

Helderheid, daar ging het bij Hella Haasse om, dat moesten wij beslist niet vergeten.

Wat mij bij alles misschien nog het meest verbaast, is dat zij zo’n enorm oeuvre bij elkaar heeft geschreven. Tientallen titels prijken op haar erelijst. Voor een mannelijke schrijver was zoiets in die tijd wellicht normaal, maar voor een vrouw was het uitzonderlijk. Ze schreef tussen het opvoeden van haar kinderen door, zonder dat het ooit een hobby is geworden. Ze moet over het vermogen hebben beschikt om zich op elk moment van de dag af te sluiten en zich volledig te concentreren. Trance moet haar goed bekend zijn geweest, dat blijkt ook uit verschillende personages in haar boeken. Ze schreef over de wereld door zich soms radicaal af te sluiten voor de directe wereld om haar heen. Misschien is er geen schrijver in Nederland voor wie het schrijven zo’n levensvervulling is geworden.

Bedenk wel: Reve is winkelier en showman geweest, terwijl Hermans heel lang aan de universiteit heeft gewerkt. Als biograaf Willem Otterspeer gelijk heeft dat Hermans alles in dienst stelde van zijn schrijverschap en dat hij daarom zelfs bereid was om lid te worden van de Kultuurkamer, dan was hij vast ook veel eerder uit het universitaire leven gestapt, dat hij zo bedrukkend vond. Kortom, ik geloof niet dat Otterspeer gelijk heeft, veeleer dat Hermans bij die aanmelding gedacht heeft: ik zie wel wat ervan komt – precies de houding die hij later in zijn literaire werk heeft ontkend.

Maar Hella Haasse heeft vanuit haar positie als moeder en huisvrouw stug haar eigen literaire territorium uitgebreid. De wens om beroemd te worden met zo’n spelletje alsHou je aan je woordheeft ze onmiddellijk laten varen, toen ze begreep dat ze werkelijk een beroemde Nederlander werd en geen beroemd schrijver. (Overigens heeft Harry Mulisch in diezelfde tijd hetzelfde gedaan. Ook hij stopte met dat populaire televisiespelletje.)

Haasse+Hermans

Waarin Hermans en Haasse overeenstemden was het bijbelse gebod dat er in een roman geen mus zonder reden van het dak mag vallen. In het schrijven is er, anders dan in de gewone wereld, geen plaats voor toevalligheden. Niemand krijgt in een roman zomaar een dodelijk ongeluk, tenzij het juist de bedoeling van de roman is om de toevalligheid van het leven uit te drukken. Maar dan begeven wij ons op een metaniveau, dat ik liever probeer te vermijden.

Er is na de dood van Hella Haasse veel gesproken over de Grote Drie, die eigenlijk de Grote Vier zouden moeten zijn. Zulke vriendelijke woorden worden altijd meteen na iemands dood gezegd, want inderdaad: soms is doodgaan de beste zet die een schrijver in zijn carrière heeft gedaan. Maar is het waar? En is het nodig de mythe van de Grote Drie aan te vullen?

In de eerste plaats is het vreemd dat maar weinigen over de Grote Vier hebben gesproken, toen zij nog leefde. De Grote Drie zelf zijn er niet over begonnen. Hermans vond haar erg aardig, maar geen groot schrijver – dat is beslist geen geheim. Reve en Mulisch hielden vrijwel zeker dezelfde mening erop na. Eigenlijk dacht heel literair Nederland, dat nu in katzwijm ligt, er zo over. Voor zo ver ik weet, is Hella Haasse nooit voor de Nobelprijs naar voren geschoven, terwijl zij een goede kandidaat was geweest. Haar oeuvre is omvangrijk en kijkt over de Nederlandse grenzen, en het wordt in het buitenland goed verkocht – wat menig Nederlands auteur niet zeggen kan. En bovendien was zij een vrouwelijke schrijver, weliswaar geen militant feministe, maar zeker iemand die gezien en gehoord mocht worden. Wat zij schreef, is heel wat zinniger dan datgene waarmee die rare Elfriede Jelinek de wereld heeft verblijd.

Helaas is het er niet van gekomen, al is zij natuurlijk met een aanzienlijk aantal prijzen gelauwerd. Ik ben benieuwd of zij over tien jaar nog wordt gelezen. Wij houden het in de gaten.

HP/De Tijd, 5 oktober 2011