De tijd zelf als freischwebende Intelligenz

Boeken etc

De tijd zelf
Auteur: Harry Mulisch
Uitgever: De Bezige Bij
Sterren: * * *

De tijd zelf


De tijd zelf
moest het laatste boek van Harry Mulisch gaan heten, hoewel “project” in plaats van “boek” misschien meer op zijn plaats is. Wie eenmaal het raadsel van de tijd heeft opgelost, heeft de tijd niet meer nodig en kan rustig dood gaan . Onder het motto  “dat ik sterfelijk ben, moet eerst maar eens bewezen worden”, kwam Mulisch een jaar geleden toch te overlijden. Hij kwam dus tijd tekort om zijn laatste project te voltooien. Dat hij zelf heeft aangedrongen op publicatie van zijn onvoltooide, dat hij deze onvoltooide al lang in een la had liggen omdat iedere grote kunstenaar zonder een onvoltooide niet sterven kan, bewijst dat zelfs Harry Mulisch tot deze aarde behoorde.

Dat uiteindelijk ook hij maar een gewone sterveling was.

Laten wij eerlijk zijn, Harry is toch dood en het lijkt mij sterk dat hij ooit nog onder ogen krijgt wat hier geschreven staat. Maar De tijd zelf zou misschien niet zo’n vreselijk goede roman zijn geworden. Onwaarschijnlijk dat het een topstuk uit zijn oeuvre zou worden. De zinnen uit De tijd zelf zijn herkenbaar Mulisch, maar het haalt toch niet bij zijn beste werk. Het onvoltooide werkje gaat over de tijd, of liever gezegd: het gaat over de vraag of het heden bestaat. Als je “nu” zegt, is het heden alweer voorbij als de “u” uit “nu” is verklonken. Je kunt daar diep over nadenken en lang over tobben, maar in het gewone taalgebruik laten zulke filosofische problemen zich nu eenmaal niet zo eenvoudig oplossen.

Het lijkt erop dat De tijd zelf weer een echt professorenboek moest worden, met allemaal hoogbegaafde types die zich buigen over een klassiek probleem, dat zich maar niet wil laten voegen naar de wetten van de logica.

Hoofdpersoon in deze 22 nagelaten pagina’s is de schrijver-essayist Melchior Post, die het radicale standpunt heeft ingenomen dat het heden al voorbijgevlogen is voor je er enig bewustzijn van hebt en dat het heden derhalve niet bestaat. Post beschrijft zichzelf bescheiden als een freischwebende Intelligenz, die over dit penibele vraagstuk heeft gedebatteerd in het veel bekeken discussieprogramma Perplexiteiten. Zijn tegenstander van toen was Oscar Embden, filosofiehoogleraar te Leuven, waar deze een of andere belangrijke functie vervult aan het Husserl-Archiv. In Perplexiteiten verdedigde Embden de stelling dat het heden niet nul, maar zeven seconden duurt. Behoorlijk kort dus, wat evenwel niet wegneemt dat het heden wel degelijk bestaat.

De tijd zelf 2

Discussieleider was Eldert Fons, in wie wij zonder moeite de kaalhoofdige Fons Elders herkennen. In de jaren zestig maakte hij furore door op de Nederlandse televisie filosofen als Popper, Chomsky en Foucault te interviewen. Dat waren uitzendingen waar toen de mensen nog voor thuis bleven. Destijds was Elders heel beroemd, een excentriekeling ook, over wie werd verteld dat hij de wc midden in de kamer had staan. Hij is de vader van de actrice Tara Elders.

Maar genoeg overbodigheden.

Een nieuw filosofisch hanengevecht tussen Post en Embden zal in het Meridian Building worden gehouden, dat gelegen is op het terrein van het Old Royal Observatorium. Door dat vertrek loopt de nulmeridiaan en nu was het met de televisiemensen zo afgesproken dat de stoel van Post op het oostelijk halfrond zou staan, die van Embden op het zuidelijk halfrond, en die van Eldert Fons met twee poten aan elke kant.

Helaas verslaapt Post zich op de dag van het treffen, omdat zijn vierkante reiswekkertje op zijn kant valt en hij de tijd verkeert leest. Post komt te laat, de bijeenkomst is voorbij en Emden al weer naar huis, waarmee – als je er maar diep genoeg over nadenkt – bewezen is dat het heden niet bestaat. Door Embden te laten zitten, heeft Post zijn gelijk aangetoond, daar komt het op neer.

Misschien schrijf ik deze samenvatting van het gebeurde niet helemaal fair op, al denk ik zelf van wel, maar dat kan niet verhullen dat er nogal wat potsierlijks zit in die beginpagina’s van wat De tijd zelf had moeten worden. Toegegeven,  Mulisch was op dit gebied voor geen kleintje vervaard en hij deinsde nergens voor terug, maar toch geloof ik dat Mulisch zelf ook wel inzag dat zijn project gedoemd was te mislukken. Het is niet voor niets onvoltooid gebleven. Als Mulisch met De tijd zelf echt goud in handen had gehad, dan was hij heus niet dood gegaan. Dan had hij het manuscript gewoon voltooid, zo was Mulisch ook weer wel.

Ik was erbij toen Mulisch, jaren geleden, werd verteld over een collega-schrijver die bij een auto-ongeluk om het leven was gekomen. “Geen talent”, was de droge reactie van Harry. En de Herenclub om hem heen knikte. Daarom vond ik het tamelijk navrant dat Mulisch zijn laatste project heeft opdragen aan Toni van der Heijden, de zoon van Adri van der Heijden en Mirjam Rotenstreich. “Een groet van een dode aan de dode”, heet het.

Ik weet niet of ik dat groots, of juist heel koket moet vinden. Ik denk wel dat de ongelukkige ouders er troost in hebben gevonden, en dat is misschien het belangrijkste.

De tijd zelf omvat 22 boekpagina’s, maar zoiets kun je natuurlijk niet aanbieden. Vandaar dat er nog bijna 140 pagina’s worden gevuld met varia, die deftig in “een drieluik” zijn verzameld. Marita Matthijssen en Arnold Heumakers hebben erg hun best gedaan om deze onvoltooide in een breder perspectief te plaatsen, maar al die extra pagina’s worden nooit helemaal relevant. Mulisch heeft eens gezegd dat je het geschrevene niet moet gaan uitleggen, wat hijzelf eens met weinig succes heeft geprobeerd in De verteller verteld. Als fan wil je misschien als weten over je held. Je leest elke snipper over het wordingsproces van een meesterwerk. Maar als gewone lezer heb je toch niet zo veel te maken met het scheppingsproces dat van au gaat. Het is net als met het theater. Je kijkt naar een voorstelling en je wilt ook niet weten of een van de acteurs misschien met diarree staat te spelen.

Er staat wel één grappig ding in de ondersteunende dagboekfragmenten die worden aangehaald. Op dinsdag 11 januari 2000 schrijft Mulisch in zijn dagboek: “Gedroomd dat ik belaagd werd door Theodor Holman, een tweederangs columnist bij Het Parool. Zo hard ik kon haalde ik naar hem uit, maar aangezien hij niet bestond sloeg ik met volle kracht tegen de rand van het bed, zodat ik wakker werd van de pijn. Pink van mijn rechterhand gekneusd. Meteen wist ik, wie die Holman was geweest: de dorre God Hitler, die ik in Siegfried beschrijf als ‘holle man’”.

De geknakte wijsvinger speelt een rolletje in die 22 pagina’s van De tijd zelf. Mulisch schreef over zijn droom vier jaar voordat Theo van Gogh werd vermoord. Daarna sprak voornamelijk aardig over Holman en liet zich uitgebreid door hem interviewen. Kennelijk kan de tijd bij Mulisch, naast al het andere, toch ook wonden helen.

HP/De Tijd, 4 november 2011