Frits Staal (1930-2012) toch nog sterfelijk

Beweringen en bewijzen

De filosoof en sanskritist Frits Staal, die afgelopen week op 81-jarige leeftijd in Thailand is overleden, heb ik tamelijk goed gekend. Als hij in Nederland was, logeerde hij vaak bij ons. Op mijn beurt heb ik hem verschillende malen opgezocht in zijn huis, dat lag tegen een heuvel nabij Oakland.

Frits Staal

Op het dak had hij een klein bad laten bouwen en als je daar in ging zitten, kon je heel San Francisco zien liggen, de Golden Gate Bridge en Treasure Island.

’s Nachts zag je een uitgestrekte vlakte van lichtjes, met het schijnsel van de Mormonentempel als een niet te missen herkenningspunt. Aan de andere kant van de heuvel liep de weg naar Berkeley, waar Staal hoogleraar was. Het huis was omringd door een wering van hoge bamboestaken, waarin Staal nog een keer is blijven hangen toen hij de sleutel van zijn huis vergeten was. De buren die gerucht hoorden, waarschuwden de politie en zo werd Staal gearresteerd als een inbreker in zijn eigen huis. Echt iets voor een filosoof.

Natuurlijk is 81 een respectabele leeftijd, maar ik had gedacht dat hij met gemak honderd zou worden. Tot op hoge leeftijd deed hij aan sport, onder meer aan zwemmen en windsurfen. Hij was een zondagskind en ook altijd vrolijk. Toen ik eens vroeg of hij bang was voor de dood antwoordde hij dat hij een keer bij het windsurfen in Hawaii zover was afgedreven dat hij, zover het oog reikte, alleen nog maar zee en golven zag. Hij had gedacht aan een kwatrijn van Omar Khayan, dat in de versie van Leopold luidt:

Zij, die Poolstarren waren ongebluschten

en vuurbaak op der wijsheid verre kusten,

in doodsnacht konden zij hun weg niet vinden

elk stamelde een verhaal en legde zich ter ruste.

Dat had hij ook gedaan. Hij was op de plank gaan liggen en in slaap gevallen. Hij werd natuurlijk gered.

Onmiddellijk moet ik erbij zeggen dat Staal weinig gevoel had voor mensen die het Westen verafschuwen vanwege zijn materialisme en die spiritualiteit in het Oosten menen te vinden. Alles staat open voor wetenschappelijk onderzoek, vond Staal. Zijn boek Exploring Mysticism beschouwde hij als een vervolg op Mysticsm and Logic van Bertrand Russel. In Het Parool debatteerde Staal wekenlang met Willem Frederik Hermans over de vraag of de zin “Het glas staat op de tafel” volgens Wittgenstein een Tatsache dan wel een Sachverhalt is. Het was een van de weinige keren dat Hermans een polemiek verloor.

Wel bezocht Staal “als antropoloog” graag Indiase goeroes en hij kon met smaak vertellen over zijn inwijding bij de Baghwan (die hem een geheim mantra in het oor fluisterde) en bij Maharishi Mahesh Yogi, die beloofde op transcendente wijze met hem te zullen hoppen, waar het door allerlei aardse omstandigheden toch weer niet van kwam.

Zie foto: Willem Frederik Hermans, Max Pam (nog met een raar snorretje) en Frits Staal. De foto is van Henk Verkuyl.

Hermans, Pam, Staal

Dat Staal als jong onderzoeker Nederland zou verlaten, lag voor de hand. Aan de Amsterdamse universiteit kwam hij direct in conflict met de filosofiefaculteit, waar men nog lustig aan het Hegelen was. Maar er was ook een persoonlijke reden. Staal was een onecht kind van de architect Jan Frederik Staal, die onder meer de Wolkenkrabber in Amsterdam heeft ontworpen. Zonder zijn moeder die Joods was en die in Sobibor werd omgebracht, is de jonge Frits nog juist op tijd op een onderduikadres terecht gekomen. Na de oorlog is er nog geprocedeerd om Frits als een Staal erkend te krijgen. Hij sprak daar niet graag over, maar bezocht zijn onderduikfamilie trouw als hij in Nederland kwam. Hij had weinig fiducie in “verwerken” via psychoanalyse of psychotherapie. Liever beschreef hij verdringing als een nuttige verdedigingsstrategie.

De eerste keer dat ik hem ontmoette, moet al in 1971 zijn geweest. Als jong baasje reisde ik de wereld rond, zonder verder veel uit te voeren. In Berkeley logeerde ik op Telegraph Avenue, vlak naast Hardcastle’s, het café waar je niet alleen kon schaken, maar waar ook de suikerklontjes met LSD over te toonbank gingen. Ik herinner mij een uren durende partij met blauwe pionnen die als een soort smurfen over het bord sprongen. Af en toe nam mijn koning een bad in mijn beker koffie. Aan het eind van de middag kwam er een baardige dichter langs die een lang, zelf gemaakt vers voordroeg, dat Amorfia heette. Of zoiets. Na afloop werd geapplaudisseerd door wie daar nog puf voor had en ging de pet rond.

Van Hardcastle’s was het niet ver lopen naar de campus. Je kon toen nog gewoon een universiteit binnengaan. Staal wilde net aan een college beginnen. Hij hoorde mij aan, met zijn eeuwig ironische blik. Toen zei hij: “Ga zitten, maar één ding. Ik ben geen goeroe”.

De Volkskrant, 24 februari 2012