Luchtpraten over EK-voetbal

Columns

Er is nog geen bal getrapt op het EK-voetbal, maar de Nederlandse media zijn al een dikke week bezig om in de stemming te komen. Er is geen ontkomen aan, het is niet te vermijden. Wie de televisie aanzet, de krant opslaat, het internet raadpleegt, overal gaat het over sport en over voetbal in het bijzonder. De kijkcijfers van praatprogramma’s over voetbal zijn voorpaginanieuws.

Je hebt luchtfietsen, je hebt lucht gitaar spelen en ten aanzien van voetbal heeft zich een nieuw genre ontwikkeld: het luchtpraten. Mensen raken er verslaafd aan, zoals ze verslaafd raken aan drop of aan cocaïne.

Als voorproefje van alle voorproefjes keek ik naar Sven Kockelmann, die Mart Smeets interviewde voor zijn programma Oog in Oog. Ik heb zelden zoiets gezien op de televisie en volgens mij kan zoiets ook alleen in Nederland. Sven Kockelmann is het type van de hardboiled interviewer. Hij beziet zijn gast als een prooi, die moet worden besprongen. Men een half antwoord komt de gast niet weg. Een beet van Sven in de nek zal de gast wel anders leren.

Oog in oog

Het bijzondere van Sven Kockelmann is dat hij in een permanente staat van verontwaardiging verkeert. Zijn ogen staan altijd op ongeloof en laten weten: ons kun je niets wijsmaken. Soms werkt dat best aardig, vooral als het gaat om een politicus die met nietszeggendheden weer een of andere tournure probeert goed te praten, maar soms werkt die permanente verontwaardiging van Sven op de lachspieren.

Dat had ik bij Mart Smeets, een geval apart dat een goed figuur zou slaan in het rariteitenkabinet van Jean-Martin Charcot  (1825-1893), de eerste zenuwarts die zijn patiënten tijdens colleges tentoonstelde. Door Jan Blokker is Mart Smeets eens “de grootste aansteller van Nederland” genoemd. Dat is ontegenzeggelijk waar. Mart Smeets kan geen zin uitspreken of hij zegt het anders, met andere woorden, met andere klemtonen en met een andere semantiek. Hij heeft de houding van de filosoof – hij is, zeg maar, de Darrida van de sport – en richt daarbij regelmatig zijn ogen ten hemel, om zijn onbegrip te uiten over zoveel sportdomheid in de wereld.

Deze twee giganten waren dus met elkaar in gesprek op de Nederlandse televisie. Mocht u het gesprek ongelukkigerwijs niet hebben gezien, bekijk het dan alsnog op Uitzendinggemist. Van zoiets zult u niet vaak meer getuige zijn. Een deel van het interview ging erover dat Smeets in zijn vijftigjarig bestaan als wielerverslaggever – hij weet daarnaast ook alles van voetbal, basketbal, tennis, enzovoort – nog nooit enig noemenswaardig feit over doping boven water heeft gehaald. Ik weet niet zeker of ik Smeets wel goed begrepen heb – vermoedelijk niet, want zijn gedachtesprongen zijn voor een gewone sterveling niet altijd te volgen – maar het kwam er zo’n beetje op neer dat het te onbeleefd is om de renners daarnaar te vragen. Dat doe je niet en dat doe je helemaal niet als je een deftig iemand bent die het liefst met een pochetje op de buis verschijnt.

Die houding van Smeets, eigenlijk zijn hele optreden al vijftig jaar lang, bevestigt mijn opvatting dat sport en journalistiek niets met elkaar te maken hebben. Tenminste niet in Nederland. In de Angelsaksische wereld, waar ook de sportjournalistiek wordt bedreven door vakmensen die in de eerste plaats op zoek zijn naar feiten, ligt dat anders. Maar lees in een Nederlandse krant een verslag van een voetbalwedstrijd en je mag blij zijn als je te weten komt wie er heeft gewonnen. De doelpuntenmakers worden meestal niet vermeld, maar wel krijg je een uitgebreid verslag van wat wie tegen wie heeft gezegd en wat cabaretier Peter Heerschop ervan heeft gevonden.

Nederlandse sportjournalistiek is in de eerste plaats amusement. Misschien is daar niets op tegen en moeten wij blij zijn dat er in elk geval nog een blad als Hard Gras bestaat.

Het Parool, 9 juni 2012