Een ongemakkelijk oorlogsgeheim

Columns

Te midden van het verkiezingsgeweld heb ik mij even teruggetrokken om het boekje van Ayolt de Groot te lezen: Laurens ten Cate, portret van een socialistisch journalist.

In mijn jeugd was Laurens ten Cate (1922-1984) een opzienbarend figuur. Hij droeg een Domela Nieuwenhuisachtige baard en sprak met een bronzen stemgeluid.

Hij kreeg grote zalen stil door slechts “ahem” te fluisteren en als hij op de radio sprak, wist je al na een halve zin wie het woord voerde. In linkse kringen was hij een charismatische figuur en naar het schijnt heeft Marcel van Dam over hem gezegd: “Ik hou van Holland, omdat sedert God dood is Laurens ten Cate is verschenen”. Maar hijzelf kondigde hij zich liever aan met: “Laurens ten Cate, afgevaardigde namens de kleine doch dappere  afdeling Oranjewoud-Oudeschoot”.

Laurens ten Cate

Ten Cate bedreef, wat je noemt, participerende journalistiek.  In 1963 volgde hij de legendarische Fedde Schurer op als hoofdredacteur van de Friese Koerier, een provinciale krant die door Martin van Amerongen met veel Jiddische overdrijving is beschreven als de intellectuele vrijplaats van het Noorden. Maar behalve hoofdredacteur was Ten Cate ook een vooraanstaand lid van de PvdA.  Op partijcongressen zag je hem steevast met een camera om zijn nek, want de foto’s voor zijn krant maakte hij zelf.

Aanvankelijk was Ten Cate een begeesterd aanhanger van Nieuw Links en een tegenstrever van Joop den Uyl, maar in de jaren zeventig stelde hij zich de taak om de jonge Turken weer in het gareel te brengen. Toen dat een paar keer niet lukte, begon hij Den Uyl steeds meer gelijk te geven. Weer later raakte hij gedesillusioneerd, misschien ook wel als gevolg van een ernstig auto-ongeluk, waardoor zijn geheugen werd aangetast. En zijn geheugen was zijn werkkapitaal, of zoals het door Jan Blokker is beschreven:  “Hij deed altijd graag alsof hij zijn lezers allemaal bij naam en toenaam kende, en hoewel ik mij dat nauwelijks kon voorstellen, hield ik mijn twijfels. Hij had de hersenpan van een computer, zijn opslaggebied was onvoorstelbaar, de snelheid waarmee hij er feiten uit kon oproepen was weergaloos”.

Deze korte biografie (170 pagina’s)  bevat “een ongemakkelijk oorlogsgeheim”.  Als rechtenstudent in Utrecht heeft Laurens ten Cate namelijk in 1943 de loyaliteitsverklaring ondertekend. Joodse hoogleraren waren toen al ontslagen. Weliswaar heeft Ten Cate in de resterende oorlogsjaren zijn studie niet meer vervolgd, maar na de bevrijding werd hij toch opgeroepen door de

zuiveringscommissie. Tekenaars mochten erop rekenen dat hen een aantal maanden de toegang tot de universiteit werd ontzegd. Ten Cate kwam echter niet opdagen. Hij gaf liever zijn studie op dan een schrobbering te ontvangen, wat ook het voordeel had dat zijn daad niet meer aan de orde kwam en dus geheim bleef. Tijdens zijn leven zou Ten Cate er nooit over spreken.

De biograaf meent dat de kwestie altijd als een schaduw aanwezig is gebleven. Ten Cate schaart zich daarmee in de rij mensen die tijdens de oorlog niet heldhaftig zijn geweest, maar die zich na de bevrijding van de weeromstuit hebben ontwikkeld tot een geëngageerd geweten van links. Op een wat hoger niveau is Günter Grass zo iemand en natuurlijk ook Sartre, die zijn vlammend protest tegen het antisemitisme pas na de oorlog schreef, terwijl tijdens de Duitse bezetting niets van een verzetshouding was gebleken. In Nederland had je Willem Aantjes, de politicus die zich liet inspireren door Bergrede van Jezus, maar die jaren lang het geheim meedroeg dat hij lid was geweest van de Germaanse SS.

Heeft Laurens ten Cate zich over de affaire-Aantjes uitgelaten? De biograaf maakt er geen melding van.

Het Parool, 15 september 2012