De oesters van Nam Kee

Kees van Beijnum

Uitgeverij: Nijgh & Van Ditmar
     

Het noeste jongensproza van Kees van Beijnum

        In NRC\Handelsblad zei Kees van Beijnum onlangs dat hij zich in de eerste plaats als een vakman beschouwt en niet als een kunstenaar. Hij is iemand die verhalen vertelt zonder zich te bekommeren over de vraag of het wel kunst is wat hij doet. Helaas, zo zei hij wat klagelijk, wordt de verhalenverteller door de Nederlandse kritiek met dédain bejegend, al is er onder druk van de Angelsaksische literatuur langzaam wel iets aan het veranderen. Schrijvers als Maarten 't Hart en Tim Krabbé hebben in het verleden hetzelfde beweerd en er is veel te zeggen voor hun kritiek op de literatuurkritiek.
        Van Beijnum is afkomstig uit de journalistiek. Hij was verslaggever voor de Nieuwe Revu, het weekblad dat gespecialiseerd is in reportages over de zelfkant van de samenleving. Later klom hij op tot adjunct-hoofdredacteur, maar op een dag had hij genoeg van alle stress en besloot schrijver te worden. In zekere zin loopt zijn carrière parallel aan die van Karel Glastra van Loon, die eveneens voor de Nieuwe Revu werkte en die met De Passievrucht een geslaagde sprong naar de echte literatuur heeft gemaakt. Dat de huidige generatie verhalenvertellers uit de stal komt van de Nieuwe Revu en niet is opgeleid bij Vrij Nederland, HP\De Tijd en De Groene lijkt mij iets dat de traditionele weekbladen zich zouden mogen aantrekken, maar dit is niet de plaats om daar verder op in te gaan.
        Het zal niet toevallig zijn dat Van Beijnum op dit ogenblik schrijft aan een filmscenario van De Passievrucht, en het is dan ook verleidelijk dit boek te vergelijken met De oesters van Nam Kee, de nieuwe roman van Van Beijnum. Beide boeken zijn realistisch van toon en zij vertellen allebei een indringend verhaal met een dramatisch einde. Hun ambitie komt eveneens overeen: consequent een verhaal van a naar b vertellen. De "gelaagdheid" van hun verhaal is geen opzettelijk doel, al blijkt dat een goed verhaal altijd op verschillende manieren gelezen en begrepen kan worden. Wel is de ontvangst van beide romans heel verschillend geweest. De Passievrucht bleef lange tijd vrijwel onopgemerkt, terwijl elke zichzelf respecterend bijlage inmiddels een groot interview heeft afgedrukt met de auteur van de Oesters van Nam Kee.
        Toch heeft De Passievrucht destijds op mij heel wat meer indruk gemaakt dan nu De Oesters van Nam Kee, dat mij na alle publiciteit danig is tegengevallen. Waardoor komt dat? In de eerste plaats natuurlijk omdat de probleemstelling van De Passievrucht mij meer interesseert. Op een originele wijze wordt verteld hoe een man er achter komt dat hij niet vader van zijn vermeende zoon kan zijn. Glastra van Loon is goed op de hoogte van de medische implicaties die zijn plot moet hebben en het verhaal ontvouwt zich daarna als zo vanzelfsprekend dat het lijkt alsof het jou zou kunnen overkomen.
        De oesters van Nam Kee daarentegen gaat over een achttienjarige gymnasiast, die terechtkomt in een crimineel milieu van Turkse en Marokkaanse jongeren. Het klinkt als een cliché, maar ongetwijfeld is zijn keuze voor de zelfkant een vlucht uit het eigen burgerlijke gezinnetje. Het onderwijs is bovendien saai, maar buiten lokt het gevaar. De oesters van Nam Kee lijkt me bij uitstek een boek dat het heel goed zal doen bij middelbare scholieren, maar helaas kon vooral de misdaadkant van het verhaal mij niet boeien. Ik raakte gauw uitgekeken op de figuren Otman, Jamal en De Laatste Mode, en op al die andere jongeren die vooral over wijven en neuken praten. Dat de vrouwen er voornamelijk zijn om lekker door gepijpt te worden - en het liefst met een plat hoofd om er een pilsje op te zetten - ja, dat weet je na een tijdje wel.
        De oesters van Nam Kee speelt zich af in het Amsterdamse Nieuw-West, het gebied rond de Sloterplas. Van Beijnum zegt veel onderzoek te hebben gedaan naar die buurt. Als verslaggever van de Nieuwe Revu heeft hij er al rondgelopen en later heeft hij nog een tour gemaakt langs de plaatselijke snackbars. Dat geeft zijn roman het opzettelijke van een docu-drama. In mijn geval werkt die herkenbaarheid eigenlijk alleen maar nadelig. Ik ken de buurt die Van Beijnum beschrijft heel goed. Ik heb er een groot deel van mijn jeugd doorgebracht, want mijn ouders behoorden tot de pioniers die het aandurfden naar dat opgespoten gebied achter het Surinameplein te emigreren. Zij zijn daar tot hun dood blijven wonen, ook toen de buurt ernstig verpauperde. Nog niet zo lang geleden zag ik hoe de kapot gegooide ramen van het Cartesius Lyceum - eens de trots van Nieuw-West - met spaanplaat waren dicht getimmerd.
        Het is zeker een naargeestig buurt geworden, maar dat die naargeestigheid op een geweldige manier door Van Beijnum is neergezet, zal ik niet beweren. Veel inzicht in de motieven van die allochtone jongeren krijg je niet en eigenlijk wist ik na afloop ook nog steeds niet waarom die keurige Berry Kooijman, de hoofdpersoon, zich zo tot die schoffies aangetrokken voelt. Een aardige vader en aardige moeder heeft die Berry, en dan toch opgroeien voor galg en rad, daar moet op de een of andere manier toch ook nog een andere verklaring voor zijn dan alleen sensatiezucht.
        Verder is allemaal geschreven in dit noeste jongensproza dat je in Amerikaanse thrilles toch wat krachtiger weergegeven vindt: "Mijn bril, een Gucci. 380 gulden, in de Bijenkorf, weetjewel. Maar als er een wijf met de zon schuin achter haar op je af komt lopen, dan moet je hem wel eerst afzetten om te kunnen zien of het een super-de-luxe- neukmonster van twintig is of een uit de vuilcontainer van een plastisch-chirurgiekliniek gekropen kreng van vijftig". Een fraaie volzin. Lees die eens hardop voor en probeer je voor te stellen hoe gebekt dat klinkt in de mond van een crimineel straatjochie.
        Misschien zit daarin ook wel de tragiek van de Nederlandse auteur die dit soort boeken wil schrijven. Zou het gesitueerd zijn in de haven van Marseille, in Brooklyn of in de sloppen van Maimi dan ben je geneigd elk mes te geloven dat getrokken wordt en van elke seriemoord neem je onmiddellijk aan dat de details niet gruwelijk genoeg kunnen zijn, maar in het Amsterdamse Nieuw-West? Je hebt er wel eens een opstootje en er wordt wel eens een pet van een politiekop geslagen, maar verder moet Abdul daar gewoon ook om zes uur boven komen.
        Zonder twijfel is het liefdesverhaal het sterkste deel van het boek, al moet ik zeggen dat Van Beijnum hier heel goed naar de verteltrant van Jan Wolkers heeft gekeken. Het liefdesverhaal uit De oesters van Nam Kee doet op verschillende momenten aan dat van Turks fruit denken en het zou mij ook niet verbazen als er van Van Beijnums boek ook een succesvolle film wordt gemaakt. Het verschil tussen beide verhalen zit hem vooral in de afloop. Wat bij Wolkers een volgehouden Romeo & Julia is geworden met verbintenis in de dood, loopt bij Van Beijnum uit op een scheiding plus gevangenis . Na een verterende verliefd verlaat het meisje de jongen en keert terug naar een oude minnaar die haar altijd slecht heeft behandeld. Maar waarom? Dat wordt ook nergens duidelijk, en evenmin als Berry heb ik er een echte verklaring voor. Het meisje kon er gewoon niet meer tegen, zullen wij maar zeggen.
        Op dit punt zal het voor een scenarioschrijver nog een hele kluif worden.

HP\De Tijd, 31 januari 2000 © Max Pam


terug naar de inhoudspagina