Het vuil, de stad en de dood

        "Het siert de mens om een fout toe te geven", zei rabbijn Soetendorp gisteren in het Capitool. Even dacht ik dat hij het deemoedig over zichzelf zou hebben, maar dat was natuurlijk een naïeve verwachting. Die wijsheid was, zoals het bij geestelijke leiders gewoon is, vooral bedoeld voor anderen.
        Wat aan de uitzending van het Capitool het meeste opviel, was dat het bijwonen van de besloten voorstelling van Fassbinders stuk Het vuil, de stad en de dood bij de discussieleden geen enkele meningsverandering teweeg had gebracht. Na de opvoering dachten zij er precies zo over als ervoor. Het zou mij niet verbazen als dat ook gold voor het overgrote deel van de tweehonderd genodigden. Mensen zien nu eenmaal bijna altijd wat ze graag willen zien. Toch geeft zoiets te denken, want het kan alleen maar betekenen dat al die discussies volstrekt zinloos zijn geweest.
        Volgens Soetendorp is het een antisemitisch stuk, maar de Deense opperrabbijn Melchior kon er geen jodenhaat in ontdekken. Jules Croiset protesteerde buiten, terwijl Albert Blitz binnen zijn rol instudeerde. Miljoenen mensen zien in de Bijbel een weerslag van de liefde, maar mij zou het met enige kwade wil geen moeite kosten aan de hand van citaten aan te tonen dat het Nieuwe Testament antisemitisch is met heel wat voor joden beledigende opmerkingen. Is antisemitisme ook the eye of the beholder?
        Zij is nu al jaren dood, maar ik had een joodse tante die zeker eenmaal per week in paniek mijn ouders opbelde, omdat zij in de tram was uitgescholden of anderszins onheus was bejegend. Aan mijn vader, die er heel wat joodser uitzag dan mijn tante, heb ik wel eens gevraagd of hij soortgelijke ervaringen had. 'Nee', zei hij, "eigenlijk niet. In Oostenrijk ben ik wel eens uitgescholden, maar in Nederland is mij dat nooit overkomen".
        Nu wil ik niet ontkennen dat er in ons land wel een virulent antisemitisme zal bestaan en ik neem ook onmiddellijk aan dat joodse organisaties allerlei weerzinwekkende lectuur toegestuurd krijgen, maar ik ben er ook van overtuigd dat je de tekenen des tijds net zo antisemitisch kunt interpreteren als je zelf wilt. Ik begrijp die angst voor het herlevend antisemitisme wel, maar angst is een gevoel en een gevoel is noodzakelijkerwijs nog geen werkelijkheid.
        Daarom stuit het mij tegen de borst als ik op de televisie een man zie, die met een gezicht van 'zie je nou wel' een pamflet omhoog houdt van de familie Goeree. Ik zou zeggen: laat men dan eerst de Bijbel verbieden, het boek waarop de Goerees zich baseren, en daarna pas het toneelstuk van Fassbinder. Daarom stuit het mij ook tegen de borst, wanneer ik de heer K. van Oordt van de vereniging Christenen voor Israël verslag zie doen van zijn poging om alle kaartjes op te kopen, teneinde zo de voorstelling te verhinderen. En dat doet de heer Van Oordt voor de EO, uitgerekend de omroep die er in het verleden regelmatig een eer mee heeft ingelegd om homoseksuelen in een hoek te trappen. Bewaar ons voor het soort christenen dat per se voor Israël wil opkomen, want dat leidt ons alleen maar naar Gert en Hermien, die liedjes aan het playbacken zijn op de heuvels van Golgotha.
        Over het stuk zijn veel onterechte dingen geschreven, onder meer door Mulisch in de Volkskrant. In een ingezonden brief schrijft hij dat Fassbinder de rijke jood in het stuk geen aam heeft gegeven, hetgeen het volgende zou impliceren: "de held van het stuk, te midden van al die arme Germanen een naam te onthouden, en als rijke jood te presenteren, is niets anders dan een literaire pendant van moord'.
        Dit is onjuist. In de rollenlijst van de Duitse en de Nederlandse uitgave heeft de rijke jood wel degelijk een naam, in die zin dat hij evenals de vrouwelijke hoofdrol wordt aangeduid met een initiaal. Hij heet "A., genannt der reiche Jude". In de Nederlandse versie heeft men daar Abraham van gemaakt.
        Uit de slotconclusie van Mulisch kan ik geen wijs worden. "Heus", schrijft hij, 'de morbiditeit van dat stuk is afgrondelijk. Fassbinder heeft niet voor niets zelfmoord gepleegd. Dat siert hem". Zoiets klinkt heel literair en parmantig, maar erg duidelijk is het niet. Bedoelt Mulisch dat het criterium van de afgrondelijke morbiditelt kan pleiten tegen de opvoering van toneelstukken? Maar dan herinner ik mij toch een stuk van Mulisch zelf, De Knop, waarin aan het eind de hele wereld en niet alleen met de joden, maar met alle bewoners - letterlijk als een drol door de wc wordt gespoeld.
        Een nog afgrondelijker morbiditeit lijkt mij haast niet mogelijk. Het siert Mulisch dus niet dat hij na de opvoering van De Knop geen zelfmoord heeft gepleegd. Het nare van de hele affaire is aan hypocrisie grenzende bevoogding, die bij alle partijen de kop opsteekt. Het is al begonnen bij de uitgave van de Nederlandse vertaling. Uitgever Bzztoh heeft met opzet de oplage zo klein mogelijk en de prijs zo hoog mogelijk gemaakt. Het is absurd om een boekje uit te geven met de intentie dat het door zo weinig mogelijk mensen zal worden gelezen. Op datzelfde spoor redeneert de wethouder van Rotterdam, die heeft aanbevolen het stuk alleen maar in het secundaire circuit van de kleine theaters op te voeren.
        En dan is er natuurlijk de bevoogding door de protesterende joodse groepen. Soetendorp is niet naar de rechter gestapt, maar hij heeft een moreel beroep gedaan op de betrokkenen. Het lijkt mij dat je als acteur tamelijk weerloos bent tegen zo'n moreel beroep, vooral als het vervat is in zo'n rare paradox: "je bent integer, maar wat je doet is slecht". Het resultaat kan niets anders zijn dan een vruchteloos debat. Mocht de Theaterschool afzien van verdere voorstellingen dan is dat niet omdat men zo onder de indruk is van de morele argumenten, maar omdat men van het gedonder af wil zijn.
        Het resultaat is natuurlijk ook dat iedereen nu heel nieuwsgierig geworden is naar dat stuk. Als niemand een maand geleden bezwaar had gemaakt, was het hele stuk mij misschien niet eens opgevallen, maar nu wil ik zelf uitmaken of die opvoering deugt.
Door naar die besloten voorstelling te gaan, hebben die tweehonderd genodigden in feite de beslissing genomen over de toekomst van dat stuk. Ik geloof niet dat die tweehonderd mensen zo'n elite vormen dat zij iets mogen zien wat ik niet mag zien.
        Het stuk van Fassbinder moet in het openbaar worden opgevoerd, er zit niets anders op.

NRC\Handelsblad, 1987 © Max Pam


door naar de volgende pagina


terug naar de inhoudspagina