De kleine Britt
Els Hupkes
uitgeverij:
Bert Bakker
     

Nu kun je volhouden dat De kleine Britt niet over de moordenaar gaat, maar over het gezin van de moordenaar, maar dat lijkt me toch een al te eenvoudige ontsnappingsclausule.

                Autobiografische roman, staat er op de omslag van De kleine Britt, het boek dat Els Hupkes heeft geschreven over haar leven nadat haar man Ferdi E. de moord had gepleegd op Gerrit-Jan Heyn. De term autobiografische roman lijkt in dit verband een paradox. Autobiografisch is De kleine Britt zeker, maar een roman? Niets in De kleine Britt wekt de indruk verzonnen te zijn. De schrijfster stelt juist alles in het werk om te voorkomen dat het boek, zoals dat heet, een product van de verbeelding zal worden. Dat moet haar ook zijn gelukt. Niet alles valt voor de lezer te controleren, maar uiteindelijk lijken alleen de namen te zijn veranderd. Ferdi E. is Dickie K. geworden en de supermarktkruidenier Heyn werd Coens. De hoofdpersoon heet Zusje Winkelman.
        Waarom heeft Els Hupkes dan toch zo nadrukkelijk de term roman gebruikt? Wellicht was het voor haar gemakkelijker de waarheid onder ogen te zien als zij zich tegelijkertijd aan het idee kon overgeven dat het slechts een kwaadaardige fantasie moest zijn. Zoiets, maar ik kan niet in het hoofd van Els Hupkes kijken en het lijkt mij zinloos daar verder over te psychologiseren. Laat ik daarom in eerste instantie De kleine Britt als een roman recenseren.
        Als roman is De kleine Britt een zwak boek. Je zou het moeten controleren, maar zonder kennis van de moordzaak zou het lezen van dit boek wel eens een langdradige aangelegenheid kunnen zijn. Het is veel te dik, en hoe triest en tragisch het lot van de hoofdpersonen ook is, soms begint hun zielig slachtofferschap te vervelen. Van een roman zoals deze verwacht je ook een zorgvuldig gecomponeerd verhaal met hoogtepunten en dieptepunten, die op de een of andere manier naar een apotheose toewerken. Daar is helaas geen sprake van. Het verhaal borrelt zo'n beetje door, waarbij de werkelijk interessante hoofdpersoon, namelijk niemand anders dan de moordenaar Dickie K., hoofdzakelijk in nevelen blijft gehuld. Over hem wordt af en toe wel wat informatie verschaft, maar als het er echt op aan komt, schrikt de schrijfster terug en begint zij weer te vertellen hoe vreselijk het allemaal voor haar is en voor haar gezin.
        Toen ik het boek dichtsloeg, had ik nog steeds geen idee wat Dickie K. nu eigenlijk had bewogen. Ik bedoel: er zijn meer mannen die een dominante moeder hebben en er ook zijn ook meer mannen die zichzelf financieel in de nesten hebben gewerkt, maar daarmee is nog geen expliciete oorzaak gegeven voor het feit dat een huisvader, ook nog lief voor zijn hond, in koele bloede een moord pleegt, waarbij hij een vinger afsnijdt om zijn losgeld te krijgen.
        Nu kun je volhouden dat De kleine Britt niet over de moordenaar gaat, maar over het gezin van de moordenaar, maar dat lijkt me toch een al te eenvoudige ontsnappingsclausule. De moordenaar is in elke gebeurtenis en in elke zin als afwezige aanwezig. Omdat zijn personage onvoldoende is uitgewerkt, gaat het overige vaak ten onder in woede en zelfbeklag. Daarom zou de suggestie dat wij hier te maken hebben met een roman ook wel eens bedoeld kunnen zijn als een poging om kritiek op de werkelijke daden weg te nemen. Een moordenaar kan men verachten, bij een verzonnen moordenaar is dat zinloos. Men kan het de vrouw van de moordenaar kwalijk nemen dat zij achter haar man blijft staan. Maar als de moordenaar en zijn vrouw verzonnen zijn, kan men zelfs op begrip hopen.
        Hoe tragisch het ook is, het lijkt het me een illusie dat de auteur hier de werkelijkheid kan ontlopen. Ferdi E, en niet Dickie K., is degene die onze nieuwsgierigheid wekt. Niet zijn vrouw, niet zijn gezin intrigeert ons, maar Ferdi E. zelf. Alles wat in De kleine Britt gebeurt, is invoelbaar. Het is triest en treurig, maar waarover je meer wilt weten is die geheimzinnige man daar in die cel, die zich inschrijft voor de Elfstedentocht in de krankzinnige hoop dat hij toestemming krijgt onder begeleiding mee te mogen rijden.
        De zaak-Ferdi E. is te bekend en Els Hupkes zit er te dicht bovenop om er een volwaardige roman van te kunnen maken. Zij blijft te veel slachtoffer om afstand te kunnen nemen. Ze beschermt haar man en gelijk heeft ze, want ze houdt kennelijk nog altijd van hem, maar zij geeft de lezer daarmee niet wat hem werkelijk interesseert. De kleine Britt is daarom ook meer een therapie voor de schrijfster dan een bijdrage aan de romankunst. Ik hoop voor Els Hupkes dat zij bij die therapie ook het ontvangen van kritieken heeft ingecalculeerd. Te prijzen valt in ieder geval dat zij de stijl zo eenvoudig mogelijk heeft gehouden. Het onderwerp leent zich gemakkelijk voor grote woorden en pathetiek, maar Hupkes is niet in de valkuil gestapt. (Zo sterk is de werkelijkheid van Ferdi E, dat ik straks bij het overlezen al die onbedoelde dubbelzinnigheden uit mijn stukje ga schrappen, maar deze laat ik staan, omdat ik zelf schrok van het mechanisme).
        Als wij helemaal vergeten dat het boek als roman bedoeld is, moet gezegd worden dat er een verschillende passages in staan die niemand onberoerd kan laten. Daar is bijvoorbeeld de passage met de vinger die overal geciteerd gaat worden. Dickie's dochter stuurt haar vader met Sinterklaas een cadeautje: "Een opwindbare afgesneden vingertop op een soort voetje, compleet met nagel en bloedspatten. Als de vinger was opgedraaid hopte hij met veel geraas over de tafel. De eerste regels van het begeleidend sinterklaasversje luidde: Hop, hop, hop\ Vinger in galop".         
        Het gezin moest daar "hysterisch" om lachen, maar wat Dickie ervan vond komen wij niet echt te weten. Bij Hanneke Groenteman zei mevrouw Hupkes verontwaardigd dat NRC\Handelsblad deze passage had afgedrukt bij het interview dat zij aan diezelfde krant had gegeven. Waarom was zij daar zo kwaad over? Ze heeft het toch zelf opgeschreven en waarom mag het dan niet geciteerd worden? Hupkes zei iets over de context waarin de grap begrepen moest worden, maar die context leek mij overduidelijk en niet voor verkeerd begrip vatbaar.
        Toch heb ik wel een vermoeden waar die kwaadheid vandaan komt. Ik moest namelijk onmiddellijk denken aan Léon de Winter, die vindt dat jodenmoppen alleen door joden verteld mogen worden en dat grappen over negers alleen door negers zelf mogen worden gemaakt. Zo vindt Hupkes kennelijk dat alleen de familie E. over de familie E. grappen mag maken - een universum van slachtoffers in zakformaat.
        Het sterkste deel van het boek is ongetwijfeld het begin als het gezin van het bed wordt gelicht. Daarna zou de roman moeten beginnen, maar de variaties zijn te gering. Het is vreselijk, het is vreselijk, het komt nooit meer goed, het is vreselijk, hij is aan de drugs, het is vreselijk, het been van onze dochter moet eraf, het is vreselijk. En inderdaad: het is ook vreselijk. Maar een goede roman is het niet en goed verslag van de werkelijkheid evenmin. Daarom eindigt deze recensie met de zin waarmee alle recensies zullen eindigen, namelijk dat het werkelijke verhaal van Ferdi E. nog geschreven moet worden.

HP\De Tijd, 25 augustus 2000 © Max Pam


terug naar de inhoudspagina