Viva suburbia
Louis Ferron
Uitgever:
De Bezige Bij
     

         Het nieuwe boek van Louis Ferron, Viva suburbia, deed mij onweerstaanbaar denken aan een toneelstuk dat ik jaren geleden in het Amsterdamse theater Bellevue heb gezien. Het was een stuk van Lodewijk de Boer en naar ik meen heette het De pornograaf.
        De Boer had het stuk speciaal geschreven voor Jacques Commandeur, met wie het in die tijd niet zo goed ging. Vrijwel elke avond stommelde Commandeur het café de Smoeshaan binnen, dronk zich een stuk in de kraag en begon hangend op een barkruk te gooien, te schreeuwen en te schelden. Hij deed perfect alles wat onlosmakelijk hoort bij een lager wal geraakte acteur. Het waren onvergetelijke voorstellingen, daar onder in de kelder van de Smoeshaan, en men kwam soms van heinde en ver om dit te mogen meemaken.
        Wat Commandeur kan in het echt, moet hij ook op het toneel kunnen, heeft Lodewijk de Boer toen gedacht. En hij schreef een stuk waarin de hoofdpersoon, tussen al gooi- en scheldpartijen door, beschonken over het toneel moest waggelen.
        Maar wat gebeurde er toen?
        Zich vereerd voelend met het feit dat een toneelschrijver speciaal voor hem een toneelstuk wilde schrijven, begon Commandeur zich danig op zijn rol voor te bereiden. Hij hield op met drinken, leerde de tekst uit zijn hoofd en stond fris aan de start, toen het stuk in première ging.
        De gevolgen waren catastrofaal. Van die adembenemende voorstellingen in de Smoeshaan was niets meer over. Op het toneel stond ineens een even nuchtere als schuchtere acteur, die totaal geen idee had hoe je een dronken man moest spelen. Nu de werkelijkheid hem had ingehaald en nu het tot hem doordrong hoe de buitenwereld zijn alles verwoestende gedrag had ervaren, bleek hij niet meer in staat zijn zich te wentelen in de banaliteiten van de totale dronkenschap. Onthand en in verwarring stond hij op het toneel, wat op zichzelf ook wel weer prachtig was, zij het niet overeenkomstig de bedoeling van de schrijver.
        Iets soortgelijks is nu gebeurd in Viva suburbia van Louis Ferron. De hoofdpersoon is een dronken lor, die zijn mislukt leven de vergetelheid inzuipt, daarbij mopperend en kankerend op alles en iedereen, maar op "het Haarlemse" en Haarlemse burgerdom in het bijzonder. Het schijnt verschrikkelijk te zijn, daar in Haarlem. Eén groot conglomeraat van middelmatigheid, niets dan zulthoofden en onvruchtbare geesten, bijeengedreven in doorzonwoninkjes.
        En dan de vrouwen! Die stinken uit hun bek naar saté. Typisch Haarlem, kennelijk laten de vrouwen zich daar in hun bek schijten.
        En dan de jeugd! Die drinken en blowen maar je bijstaat. Nee, wij leven in "een onthersende wereld" van "tra-la-la en fiedeldei". En van nog veel meer.
        Van "de weduwnaar", bijvoorbeeld, "die geen zee ooit te hoog was gegaan, die de stormen des tijds al schnmierend, pijpend en beffend doorstaan had".
        Van "de meisjes in de nooit opgemaakte bedden en de altijd overvolle Curverbakjes dan rotan mandjes onder de wastafel", en van vrouwen die als het tegenzit ook zog eens verdorde haren hebben, door cellulitis aangetaste huiden, geplooide buiken en moedeloos neerhangende borsten.
        Of van "de oudjes van het om de hoek gelegen bejaardentehuis, die je voortdurend van de sokken rijden met rolprotheses en die je uit hun middagslaapje houden met hun gebitten die luid kletterend op de klinkers lazeren".
        Ja, dat gebeurt allemaal in Haarlem! Het is me wat. Kortom, wij leven in een wereld waar boeken verschijnen die voor het grootste deel uit geraaskal bestaan.
        Hier zou ik het bij kunnen laten, maar deze kritiek wordt geacht ongeveer 1200 woorden te beslaan, en ik heb er nu pas zo'n 700. Ik moet er dus nog 500. Godverdomme! Mag ik als recensent misschien ook even klagen...ja!? Mag ik misschien ook even zeggen dat het leven als recensent kut is...jaja?! Had ik, om nu toch eens Ferron aan te halen, niet "veel eerder naar span- en trekzaag moeten grijpen en desnoods heel de stad vol spijkers moeten slaan om de wereld te laten merken: hier ben ik en trek je van mijn geleuter maar niets aan, want ik ben met belangrijker zaken bezig".
        De mensen begrijpen niet hoe godvergeten kut het leven van een recensent kan zijn. Dat je van die kloteboeken moet lezen, terwijl je tra-la-la en fiedeldei verwacht, en dat je, shit, krijg de kolere, boeken moet lezen, waarin de schrijver een waterige poging doet om Céline en Thomas Bernard na te doen. Ja, godversodeju, schenk dat kelkje nog maar eens vol, en zet er een bier naast, in dit godvergeten oord dat Haarlem heet en dat door Harry Mulisch "de negerwijk van Amsterdam" is genoemd, een pregnante uitspraak die ik godverdomme ook al niet zelf heb kunnen bedenken.
        Pfff...nog 300 woorden. Weet u dat ik als recensent wel eens moet huilen. Ja, in stilte. Beseft u dat wel? U die daar veilig leeft in uw flatje met "uw slaolie-affiches en uw geinige lampekapjes" en waar u, als u naar buiten kijkt, de wipkip ziet wippen op de kinderspeelplaats. U heeft er geen benul van hoe moeilijk en zwaar het is om als nuchtere recensent een kritiek vol te zeuren met dronken geraaskal. Ja, Joseph Roth, die kon schrijven over dronkenschap, maar ik niet. Ik kan het niet, het lukt gewoon niet...whoeeaah!!!
        Bent u er nog? Ja? Shit...nog 200 woorden. Weet u dat ik eigenlijk ook een dichter ben. Dat er in mij als recensent ook een dichter huist. En weet u waar de dichter volgens Louis Ferron woont? Nee? Nou hier: vier hoog achter, waar zij zich "wentelen in bedden vol algen, mos en aangekoekte stront, om van de ingeklonken lichaamssappen nog maar niet te spreken". Daar schrijven zij "de ene pathalogische leugen na de andere op het hagelwitte papier" en mocht u als burgermanshuisbaas misschien bij ze aanbellen omdat ze u nog een maandje huur of een krat jenever schuldig zijn, dan halen "de natte kledder" uit hun mond van het sonnetje waar ze op hebben zitten kouwen en dat "nemen ze tussen de toppen van hun vingers en dwingen u vervolgens mee te genieten van die verbale uilenbal".
        Gedverdemme. Begrijpt u nu waarom ik huil?
        Nog 100...nog 97 woorden. Wat beweegt de schrijver om het na De Walsenkoning met hetzelfde program nog een keer te proberen, maar dan een graadje erger? Misschien was hij ongelukkig of dronken, of allebei. Misschien woonde hij in Haarlem, misschien wel in Honduras. Misschien had hij een varkenskop en dreigden ze koteletten van het hem te maken. Wie zal het zeggen. Dat is allemaal heel erg. Maar het is nog geen reden om dronkenmansgekanker op papier te kwakken en dan net te verkopen alsof het literatuur is.
        Nu nog 11 woorden...9,8,7,6, ja gelukkig, ik ben er.

HP\De Tijd, 19 oktober 1998 © Max Pam

terug naar de inhoudspagina