Met De vitalist heeft Krol een heel bijzondere, bijna
religieuze roman geschreven.
Na zijn autobiografische 60
000 uur, dat ik toch beschouw als een tussendoortje, heeft Gerrit Krol een
roman geschreven van een heel ander orde: De vitalist. Bij zo'n titel
denk je al gauw aan het groots en meeslepend wil ik leven van Marsman, maar bij
Krol is er natuurlijk ook een filosofische connotatie. In een gedetermineerde
wereld vertegenwoordigt het vitalisme de theorie dat uiteindelijk niet alles
wetenschappelijk verklaard kan worden, maar dat er in elk organisme een
mystieke oerkracht werkzaam is die het leven bestuurt en het daarmee een doel
geeft.
Het is typisch Krol om dit
vitalisme te projecteren op een hoofdpersoon, Johan E. genaamd, die al op zijn
vierentwintigste tot hoogleraar wiskunde is benoemd. Johan is zo iemand die
buiten de wereld staat, een verschijnsel dat nu eenmaal hoort bij
wonderkinderen. Maar als Johan ouder wordt, zal hij - geheel op zijn eigen
manier - het leven gaan ontdekken, of zoals Krol het uitdrukt: "Hij zou
misschien wereldberoemd geworden zijn, als hij tevredener met zijn talent was
geweest".
En dat kan hij juist niet. Het
begint ermee dat hij ontdekt geen groot schaker te zijn. Hij bestudeert de
openingen, maar slaagt er niet verder te komen dan het niveau van een
tweedeklasser. Dat ergert Johan. Hij kan maar niet begrijpen waarom hij zo dom
is. Een wiskundige zou logischerwijs ook goed in schaken moeten zijn. Na het
schaken komt de misdaadfilm. Terwijl zijn vrouw Roetie bij Dial M for
Murder onmiddellijk door heeft wie het heeft gedaan en waarom de bewuste
huissleutel lag waar die eigenlijk niet liggen kon, mist Johan de plot waarmee
alles op zijn plaats valt.
Daarna komt de liefde, ook zo'n
fenomeen waar Johan, hoewel getrouwd, nauwelijks oog voor heeft gehad. De
liefde brengt zijn hoofd op hol. Hij raakt in de war. De platonische
werkelijkheid van de wiskunde moet het afleggen tegen irrationale dromen,
waarin het onmogelijke gebeurt. Het is die tegenstelling die Johan niet langer
kan verdragen en die hij tenslotte oplost door het plegen van een moord. Een
moord op Barbara, de vrouw, niet zijn eigen vrouw, die hij lief heeft.
In zekere zin keert Johan
daarmee terug in de eenzame, afgesloten toestand waarin elk wonderkind
verkeert: de gevangenis. Maar Johan komt vrij. Hij moet wegens gebrek aan
bewijs ontslagen worden. Toch zal de situatie nooit meer dezelfde zijn. Zijn
vrienden achten hem schuldig en er worden stenen door het raam gegooid. Een
geheimzinnige zin van Stendhal, die Krol in het begin heeft aangehaald en die
hij aan het eind weer herhaalt, krijgt plotseling een betekenis. Die zin, in
Johans geest uitgesproken door de dode Barbara, luidt: "Soms heb ik het
gevoel dat ik een even zware misdaad moet begaan als jij, om te bereiken dat je
niet bang meer voor me zult zijn".
De misdaad die Barbara moet
begaan, althans zo interpreteer ik het slot van Krols roman, bestaat eruit dat
zij Johan zal dopen. Johan, de wetenschappelijke, Johan, de goddeloze, wordt
gedoopt in de zee. Samen lopen zij het water in, tot zij tenslotte onder water
verdwijnen. "Zij stonden stil, in het licht van een gouden koepel",
schrijft Krol.
"De zon en de zee springen
bliksemend open; waaiers van vuur en zij", schreef Marsman in zijn gedicht
Paradise regained.
"Schat, daar zijn de
poorten van het paradijs. Laten wij wat gaan eten. Ik rammel van de
honger", schrijft Krol als laatste zin in De vitalist.
Met De vitalist
heeft Krol een heel bijzondere, bijna religieuze roman geschreven. Alleen al de
hoofdfiguur heeft bij mij een storm van associaties in werking gezet. Johan E.,
de wiskundige die eigenlijk schaker wilde worden tegenover Max E.,
oftewel Max Euwe, de schaker die eigenlijk hoogleraar wiskunde wil worden. Ook
moest ik bij Johan E. steeds denken L.E.J. Brouwer, de briljante wiskundige, de
wereldvreemde uitvinder van het intuitionisme, die ooit de stelling poneerde
dat de vrouw dichter staat bij de leeuwin dan bij de man. En tenslotte kwam ook
de naam van een andere Brouwer bij mij op, Johan Brouwer, historicus, hispanist
en hoogleraar, bijgenaamd de mysterieuze, omdat ook hij onder vreemde
omstandigheden een moord heeft gepleegd, waarvoor hij evenals Johan E. snel
vrijkwam.
De Vitalist is zonder
twijfel een van de sterkste romans die Krol de laatste jaren heeft geschreven.
Het verhaal is dramatisch, de plot metaforisch en het einde pathetisch, maar
alles bij elkaar is Krol precies binnen de perken van het aannemelijke
gebleven. Het verhaal begint ook gewoon op een oudejaarsavond als een klein
gezelschap van vrienden hun wensen uitspreekt voor het nieuwe jaar. In het
vervolg komen de typische Gerrit Krol thema's één voor
één aan de beurt. Wat is wiskunde? Wat is schuld? Waarom de
doodsstraf? Wie is God en daaraan gekoppeld: wat is liefde? Inderdaad, slechts
132 pagina's telt De Vitalist, maar als het om de grote thema's gaat is
Krol deze keer voor geen kleintje vervaard.
Hier en daar, als hij op zoek
gaat naar tegenstellingen en paradoxen, is Krol ook een beetje Mulisch-achtig.
Zo is God voor Johan het verdwijnpunt in de meetkunde. Hoe dichter je bijkomt,
hoe verder weg het blijkt te liggen. God is daarnaast overal, tenminste zo lang
wij hem niet kennen. Hij is almachtig, tenminste zo lang wij niet kunnen
ingrijpen. En hij is oneindig, tenminste zo lang wij eindig, dat wil zeggen
sterfelijk, zijn. Liefde daartegen is God niet, want Hij laat oorlogen woeden
en laat ons treffen door ziekte en verdriet. God is geen persoonlijke God. Hij
is een onkenbaar natuurverschijnsel, een axioma, want "waar God is zijn
wij niet en waar hij niet is, zijn wij". De dood daarentegen is God wel,
maar "hij is ook het leven. Hij is luxe, zoals ook het leven een luxe is.
Een teveel".
In De Vitalist schrijft
Krol graag zinnen die hij net als Stendhal honderd pagina's later uitlegt en op
hun plaats laat vallen. Het is even wennen bij zo'n nuchter mens, maar af en
toe balanceert Krol op de rand van het esoterische. Doden spreken in het hoofd
van Johan en zij nemen ook beslissingen in Johans werkelijkheid. Johan is daar
trouwens aan gewend. Als hij naar zijn werk fietst, wordt hij vaak vergezeld
door een denkbeeldige journalist die hem allerlei vragen stelt. Johan is zo
iemand zijn die in zichzelf praat en die met zichzelf discussieert en ruzie
maakt. Er zit geen kwaad bij Johan, maar hij heeft wel iemand vermoord.
"De mens is goed", zegt hij ergens, "maar hij is slecht".
De mens is in wezen goed, maar zijn handelen is slecht. Dat bekende thema wordt
al direct in werking gezet als in het begin wordt gediscussieerd over de vraag
of de pikorde bij kippen aangeboren dan wel aangeleerd is.
Voor de uitwerking van dit
thema heeft Krol een moord gebruikt, maar anders dan bij Raskolnikov eindigt
het niet in de gevangenis, maar in het paradijs. Ik voorspel dat Krols volgende
boek nog uitsluitend over de moraal zal gaan.
HP\De Tijd, 25 augustus 2000 © Max Pam
terug naar de
inhoudspagina
|