Auschwitz als geluksnummer
Het tragisch hoogtepunt van
Fantoompijn, de nieuwe roman van Arnon Grunberg, is te vinden op pagina
93 en 94. De hoofdpersoon, de schrijver Robert G. Mehlman, is aan het spelen in
Bally's, een casino in Atlantic City. Naast hem staat Rebecca, die niet zijn
vrouw is, maar een bewonderaarster die met hem meeloopt als een teefje achter
haar baas. Het gaat niet goed met Robert G. Mehlman. Ooit heeft hij een
bestseller geschreven, maar nu wil het schrijven niet meer vlotten. Uitgevers
wachten tevergeefs op manuscripten, de voorschotten zijn verteerd en de
creditcards geven één voor één nul op het rekest.
Met zijn laatste geld staat hij
nu in Bally's aan de roulettetafel. Alle nummers heeft hij al geprobeerd. De
nummers van zijn telefoon, van zijn postcode, van zijn verjaardag, de
verjaardag van Rebecca, de verjaardag van haar abortussen, maar niets helpt.
Robert G. Mehlman blijft verliezen. Welk nummer blijft er dan nog over om op te
gokken? Dan krijgt Robert G. Mehlman een ingeving.
Het concentratiekampnummer van
zijn moeder! Hij rent naar de telefoon. Mama, wat was je nummer in Auschwitz?
Er ontstaat een hilarische
dialoog, waarbij de moeder vraagt waarom haar zoon dat nummer nodig heeft. Dat
kan hij natuurlijk niet vertellen, maar hij doet alsof het een kwestie is van
leven en dood en tenslotte gaat zijn moeder op zoek. Na drie minuten heeft ze
het nummer gevonden en Robert G. Mehlman schrijft het op de achterkant van een
pakje kauwgum. Hij holt terug naar de speeltafel. Als lezer ben je geneigd te
hopen dat de kansen keren, dat Robert G. Mehlman succes zal hebben, dat het
geluk hem zal toelachen, dat het geld zal binnenstromen, dat hij terug zal
keren naar zijn vrouw, omdat God na Auschwitz eindelijk rechtvaardig zal zijn.
Maar nee. Het concentratiekampnummer van zijn moeder biedt geen soelaas en
Robert G. Mehlman blijft verliezen, zelfs nog ietsje sneller dan te voren.
Na zijn fraaie debuut Blauwe
Maandagen en zijn wat mislukte Figuranten heeft Arnon Grunberg weer
midden in de roos geschoten. Fantoompijn is een bijzonder geestig boek.
Het is vrolijk en kwaadaardig, humoristisch en aandoenlijk, misselijk makend en
opwekkend, en het is hier en daar zelfs ontroerend. Maar bovenal is het
voortreffelijk geschreven boek, dat niet ten ondergaat in nutteloze
diepzinnigheden of overbodige koketterieën. Fantoompijn heeft na de
eerste honderd pagina's misschien een kleine dip, maar dan snelt het in een
fraaie cadans elegant naar het einde.
Afgelopen zondag vond Hanneke
Groeteman in haar Plantage dat Fantoompijn typisch een boek is van een
columnist. Een hechte structuur zou ontbreken. Dat is volkomen onzin.
Fantoompijn heeft een duidelijk begin, een midden en een eind, het
vertelt een verhaal in bijna chronologische volgorde en het heeft ook nog een
plot, al is die plot niet het meest wezenlijke waar het in de roman om gaat.
In een aantal opzichten deed
Fantoompijn mij denken aan Ennemies, het onvolprezen meesterwerk
van Bashevis Singer. Er zitten tussen beide schrijvers een paar generaties,
maar de overeenkomsten springen in het oog. Evenals in Ennemies is de
hoofdpersoon van Fantoompijn een joodse emigrant die in New York terecht
is gekomen. Evenals in Ennemies heeft de hoofdpersoon een verhouding met
drie vrouwen. De eerste vrouw is de eigen vrouw, verstandig en geduldig, maar
seksueel misschien niet de meest opwindende. Dan is er de courtisane, de
flirtster, die in zekere zin het cynisme vertegenwoordigt. Als zij er voordeel
bij heeft begint ze even zo makkelijk een verhouding met zeven mannen tegelijk.
De derde vrouw vertegenwoordigt de gedienstigheid. Zij is seksueel geheel
gefixeerd op de mannelijk hoofdpersoon en is er slechts op uit dat er zo veel
mogelijk wordt geneukt. Het hebben van een gesprek is niet de bedoeling. Dat
leidt, zo vinden beide partijen, alleen maar af. Hoewel enigszins anders
gegroepeerd, komen deze drie archetypen zowel bij Singer als bij Grunberg voor.
Zij vormen een vier-eenheid die de hoofdpersoon telkens in een situatie brengt
die hij eigenlijk niet aankan, waarbij vluchten hem voortdurend als de beste
oplossing invalt.
Fantoompijn is een boek
van een man die zich voortdurend in de nesten werkt en dan snel er van
doorgaat. Ooit heeft hij een succesvolle roman over zijn eigen vader
geschreven, getiteld 268 op de wereldranglijst. Zijn vader was een
mislukte tennisster, zoals hij zelf na die eerste hit een mislukte
bestsellerschrijver dreigt te worden. Kortom, het liep niet meer bij Robert G.
Mehlman, zoals later weer door zijn enige zoon Harpo Saul Mehlman zal worden
vastgesteld.
Toch is het uiteindelijk niet
het gebrek aan succes dat Robert G. Mehlman zal opbreken. Zijn financiële
redding ligt namelijk in een plan dat vermoedelijk ooit als grap is begonnen:
het schrijven van een kookboek met de titel De Pools-joodse keuken in 69
recepten. Hoewel hij een voorschot al eens heeft geïncasseerd, is er
uiteraard van het schrijven nooit iets terecht gekomen, maar daar in Atlantic
City, op het dieptepunt van zijn financiële crisis besluit Mehlman een
advertentie te plaatsen. Wie kan hem helpen aan Pools-joodse recepten? De
advertentie brengt hem bij mevrouw Fischer, die alles wat Mehlman zoekt op
zolder heeft liggen. Dankzij haar geld en dankzij de revenuen uit de opgerichte
stichting Karper in Gelei schrijft Robert G. Mehlman zijn kookboek, dat
hij als ondertitel geeft: Koken na Auschwitz.
Dit boek wordt over de hele wereld een succés fou.
Het maakt de schrijver in
een klap tot een morele autoriteit in joodse zaken. Overal ter wereld wordt hij
door regeringsleiders ontvangen en hij krijgt hij zelfs een onderscheiding van
de Oostenrijkse president. Een compliment krijgt hij in Oostenrijk trouwens
ook: "U bent de eerste jood die ik heb zien lachen". Maar toch knaagt
dit succes tenslotte nog meer aan hem dan het schrijversblok dat hem zo lang
heeft geplaagd. In talkshows valt hij uit zijn rol, en laat hij blijken dat de
mensen niet zo kookboek moeten lezen, maar zijn roman over zijn vader. Hij
begint om zich heen te slaan op een dag loopt hij niet ver van Rome het strand
op met een mes in zijn hand. De badgasten waarschuwen de carabinieri en die
schieten hem zes kogels in zijn lijf.
Het zal met Robert G. Mehlman
niet meer goed komen. Aan het eind van het boek
ligt hij in bed. Hij heeft pijn in ledematen die hij niet meer heeft en
verdriet over zijn magnum opus dat in ruwe vorm weliswaar bestaat, maar
vermoedelijk nooit zal gepubliceerd zal worden. Zijn vrouwen is hij ook kwijt.
Zij zijn hun eigen weg gegaan, al zullen ze vaak vertederd aan hem blijven
denken als aan die getalenteerde gek met wie je niet kon samenleven.
Arnon Grunberg heeft een roman
geschreven met een Woody Allen-achtige humor. Van de vrije manier waarop hij
met het jodendom en met Auschwitz is om gegaan, kunnen die Waskracht-jongens
Robbie Muntz en Paul Jan van de Wint nog heel wat leren. Er valt in
Fantoompijn veel te lachen. Onweerstaanbaar geestig vond ik ook de
dialoog waarbij de vrouw van Robert G. Melhman een kind komt opeisen. Maar
Melhman heeft er niet veel zin in.
"Weet je hoe je aan een
kind moet komen. Door het te maken", zegt hij.
Jawel, zegt vrouw, maar met
wie?
Waarop Robert G. Mehlman
antwoordt: "Weet ik met wie, ben ik een directeur van een
kinderfabriek?".
HP\De Tijd, 3 april 2000 © Max Pam
terug naar de
inhoudspagina
|